200205487/1.
Datum uitspraak: 28 mei 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zwolle van 10 september 2002 in het geding tussen:
de Staatssecretaris (thans de Minister) van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Bij besluit van 19 april 2000 heeft de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Staatssecretaris) de aan appellante verstrekte huursubsidie voor het bewonen van de woning aan de [locatie] te [plaats] over het subsidietijdvak 1 juli 1996 tot 1 juli 1997 herzien en de over dit tijdvak teveel betaalde huursubsidie van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 15 april 2002 heeft de Staatssecretaris het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 september 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 12 oktober 2002, bij de Raad van State ingekomen op 15 oktober 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 november 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 13 januari 2003 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2003, waar de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A.L. Bervoets, ambtenaar ten departemente, is verschenen.
2.1. Appellante handhaaft in hoger beroep haar betoog dat pas na twee jaar een besluit op haar bezwaarschrift is genomen, dat dit meer dan vijf jaar na de verstrekking van de huursubsidie is gebeurd en dat hierdoor de verwachting is gewekt dat niet meer teruggevorderd kan worden. Hiermee samenhangend handhaaft zij tevens haar betoog dat de Invorderingswet 1990 in werking treedt bij het invorderen van huursubsidie en dat op grond van die wet bepaalde termijnen in acht moeten worden genomen.
2.1.1. Nu de Staatssecretaris omtrent de hoogte van de huursubsidiebijdrage nader heeft beslist binnen de wettelijke termijn van vijf jaren na afloop van het tijdvak waarvoor de bijdrage is verstrekt, en mede in aanmerking genomen dat bij dit besluit van 19 april 2000 tevens het terug te betalen bedrag en de betalingstermijn zijn vastgesteld, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de Staatssecretaris heeft gehandeld met inachtneming van artikel 22 van de Wet individuele huursubsidie. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de Staatssecretaris weliswaar erg veel tijd heeft genomen voor de beslissing op het bezwaarschrift, maar dat dit niet tot vernietiging van het besluit kan leiden. Gelet op de omstandigheid dat appellantes bezwaar niet de werking schorst van het besluit waartegen het is gericht en mede gezien de omstandigheid dat appellante geen beroep tegen het uitblijven van een besluit op het bezwaar heeft ingesteld bij de rechtbank, kan appellantes - overigens eerst in hoger beroep gevoerd - betoog, dat door het uitblijven van een besluit op bezwaar de verwachting is gewekt dat niet meer zal worden teruggevorderd, niet staande worden gehouden. Dat de Staatssecretaris bij de beslissing op bezwaar een nieuwe betalingstermijn heeft vastgesteld, brengt hierin geen verandering
Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat de Invorderingswet 1990 ziet op invordering van rijksbelastingen en niet van toepassing is op het terugvorderen van huursubsidie als door appellante bedoeld. Het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikelen van de Invorderingswet 1990 heeft in de door appellante ter sprake gebrachte Huursubsidiewet en de op dit geschil van toepassing zijnde Wet individuele huursubsidie betrekking op andere aspecten dan het besluit tot terugvordering zelve.
2.2. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt derhalve niet tot een ander oordeel dan waartoe de rechtbank is gekomen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Schortinghuis
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2003.