ECLI:NL:RVS:2003:AF9223

Raad van State

Datum uitspraak
28 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200206716/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • S. Zwemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van vergunning voor het Terschellingse Oerol Festival en de beoordeling van overlast door de burgemeester

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden, die de beslissing van de burgemeester van Terschelling om een vergunning te verlenen voor het Terschellingse Oerol Festival heeft bevestigd. De vergunning, verleend op 12 juni 2001, betrof zes voorstellingen van het gezelschap 'Footsbarn' op de Noodcamping te Formerum, met specifieke voorwaarden omtrent geluidsgebruik en opbouw. De appellant, die in de nabijheid van de locatie woont, betoogde dat de vergunning niet in redelijkheid kon worden verleend, omdat hij aanzienlijke overlast ondervond van de activiteiten, met name door geluidsoverlast van een aggregaat en het gebruik van tenten.

De rechtbank oordeelde dat de burgemeester voldoende maatregelen had getroffen om de overlast te beperken en dat de vergunning terecht was verleend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde dit oordeel. De rechters stelden vast dat, hoewel de appellant bezwaren had tegen de locatie en de duur van de voorstellingen, de burgemeester niet de bevoegde instantie was om te oordelen over de handhaving van bestemmingsplanvoorschriften. De Afdeling concludeerde dat de burgemeester in redelijkheid de vergunning had kunnen verlenen, gezien de korte duur van de voorstellingen en de specifieke voorwaarden die waren gesteld.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij het verlenen van evenementenvergunningen, waarbij de burgemeester verantwoordelijk is voor het waarborgen van de openbare orde en het beperken van overlast. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200206716/1.
Datum uitspraak: 28 mei 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 11 november 2002 in het geding tussen:
appellant
en
de burgemeester van Terschelling.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 juni 2001 heeft de burgemeester van Terschelling (hierna: de burgemeester) aan Stichting Terschellingse Oerol Festival de gevraagde vergunning verleend voor het geven van voorstellingen, het gebruik van geluidsapparatuur bij deze voorstellingen, het plaatsen van beeldende kunst op diverse locaties en het plaatsen van diverse voorzieningen zoals tenten, podia, tribunes, opslagcontainers op de locaties die in het besluit vermeld staan.
Bij besluit van 13 december 2001 heeft de burgemeester het daartegen door appellant gemaakte bezwaar gedeeltelijk niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 november 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 12 februari 2003 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], echtgenote van appellant, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. R. Reinsma, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In geschil is de door de burgemeester verleende vergunning aan Stichting Terschellingse Oerol Festival voor het houden van zes voorstellingen van “Footsbarn” op de locatie “Noodcamping te Formerum”.
2.2. Appellant kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank. Hij vermag niet in te zien waarom juist het terrein van de “Noodcamping” moet worden gebruikt als locatie voor de voorstellingen. Daar dit terrein zich slechts 13 meter van zijn woning bevindt ondervindt hij veel overlast van de voorstellingen. Hij wijst hiervoor op het plaatsen van tenten en het geluidsoverlast, met name van het geplaatste aggregaat. Een andere locatie leidt volgens hem niet tot financieel nadeel voor de gemeente. Voorts wijst hij erop dat de activiteiten, anders dan de rechtbank heeft overwogen, meer dan tien dagen beslaan. Ten slotte betoogt appellant dat het gebruik van het terrein van de “Noodcamping” niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
2.3. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat niet kan worden staande gehouden dat de burgemeester niet in redelijkheid de gevraagde vergunning heeft kunnen verlenen. De vergunning is verleend voor zes voorstellingen voor de periode van 15 tot en met 20 juni 2001, waarbij de opbouw mag plaatsvinden vanaf 11 juni 2001. De in het geding zijnde voorstellingen mogen aanvangen om 20:30 uur en moeten uiterlijk om
24:00 uur zijn beëindigd. Uit de verleende vergunning blijkt dat de voorschriften per locatie nader zijn uitgewerkt. Voor de Noodcamping te Formerum is bepaald dat het geluid akoestisch dient te zijn, dat houdt in dat geen elektronische versterkers mogen worden gebruikt. Voor de benodigde stroomvoorziening zal gebruik worden gemaakt van een zogenaamd stil aggregaat. Gelet op de korte periode dat de voorstellingen plaatsvinden, met inbegrip van de opbouw, en de overige voorschriften waaronder de vergunning is verleend, heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat de burgemeester voldoende maatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat appellant onaanvaardbare overlast van de activiteiten zou kunnen ondervinden. Daarbij wordt voorts opgemerkt dat de burgemeester ter zitting heeft aangegeven dat de locatie van het aggregaat bij de komende vergunningverlening nader zal worden bezien.
2.4. Appellant betoogt voorts dat het gebruik van de “Noodcamping” niet in overeenstemming is met het bestemmingplan.
Ingevolge artikel 2.2.2, eerste lid, van de Algemeen Plaatselijke Verordening van Terschelling (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.
Ingevolge het tweede lid van vorengenoemde bepaling kan de vergunning worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. het voorkomen of beperken van overlast;
c. de verkeersvrijheid of veiligheid van personen of goederen;
d. de zedelijkheid of gezondheid.
Zo er al sprake is van strijd met het bestemmingplan, is dit ingevolge het bepaalde in artikel 2.2.2, tweede lid, van de APV geen grond om de gevraagde vergunning te weigeren. Daarbij zij voorts opgemerkt dat de burgemeester niet de bevoegde instantie is om te oordelen over handhaving van bestemmingsplanvoorschriften.
2.5. Voorzover appellant in hoger beroep wijst op de geluidsmeting die plaats heeft gevonden tijdens het Oerolfestival van 2002, wordt overwogen dat dit niet aan de orde is in onderhavige procedure. Het staat appellant wel vrij om deze informatie te berde te brengen in een eventuele procedure tegen de vergunningverlening van 2002.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Zwemstra
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2003
91-421.