ECLI:NL:RVS:2003:AF9227

Raad van State

Datum uitspraak
28 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105132/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • T.G. Drupsteen
  • J.J. Vis
  • H. Borstlap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor wateroverlast door grondwaterbeleid van de provincie Noord-Holland

In deze zaak heeft appellant, een agrariër, schadevergoeding gevraagd voor de wateroverlast die in 1999 is ontstaan aan zijn cultuurgewassen op een perceel in Noord-Holland. Hij stelt dat deze schade het gevolg is van het 'vernattingsbeleid' van de provincie Noord-Holland, dat gericht is op het verminderen van de grondwaterwinning om verdroging tegen te gaan. Dit beleid leidde tot een vergunning die in 1993 werd verleend aan het Waterleidingbedrijf Zuid-Kennemerland N.V. voor het onttrekken van grondwater, waarbij de hoeveelheid te winnen water werd verminderd van 9.414.000 m3 naar 2.000.000 m3 per jaar, met ingang van 1 januari 1998. Appellant betoogt dat deze maatregel heeft geleid tot een stijging van het grondwaterpeil, wat resulteerde in wateroverlast en schade aan zijn gewassen.

De provincie heeft het verzoek om schadevergoeding in eerste instantie afgewezen, met de argumentatie dat de schade niet het gevolg was van het provinciaal beleid of de vergunning, maar eerder door de neerslaghoeveelheden in de herfst van 1998 en het voorjaar van 1999, alsook door de slechte afwatering van het perceel. Appellant heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank, die de zaak ter verdere behandeling heeft doorverwezen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Tijdens de zitting is het standpunt van de provincie herhaald dat de vergunning voor het onttrekken van grondwater niet de oorzaak is van de schade. De Afdeling heeft overwogen dat de vergunning enkel betrekking heeft op het recht om grondwater te onttrekken en dat de vergunninghouder niet verplicht is om de vergunde hoeveelheid daadwerkelijk te onttrekken. De Afdeling concludeert dat de schade niet kan worden vergoed op basis van het besluit van 7 september 1993, omdat de schade niet het gevolg is van het onttrekken van grondwater, maar van de beperking van de onttrekking.

De Afdeling heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard en de afwijzing van de schadevergoeding door de provincie bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200105132/1.
Datum uitspraak: 28 mei 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2000 heeft verweerder het verzoek van appellant om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 1 februari 2001, verzonden op 13 februari 2001, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 22 maart 2001, bij de rechtbank te Haarlem ingekomen op dezelfde dag, beroep bij die rechtbank ingesteld.
Bij brief van 15 mei 2001 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank te Haarlem heeft op 16 oktober 2001 het beroepschrift en de daarop betrekking hebbende stukken ter verdere afhandeling aan de Afdeling toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2002, waar appellant in persoon en bijgestaan door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.A.C.M. Nielen, M.T. Hoekzema en drs. J.F.M. van Brussel, ambtenaren van de provincie, en [gemachtigde], zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant heeft verweerder verzocht om vergoeding van schade die in 1999 is opgetreden aan zijn cultuurgewassen ten gevolge van wateroverlast op het perceel [locatie] te [plaats]. Hij stelt dat de schade is veroorzaakt door het zogeheten 'vernattingsbeleid' van verweerder dat tot doel heeft de verdroging in de [locatie] tegen gaan door het verminderen van de grondwaterwinning in dat gebied. Overeenkomstig dat beleid heeft verweerder bij besluit van 7 september 1993 krachtens de Grondwaterwet aan het Waterleidingbedrijf Zuid-Kennemerland N.V. vergunning verleend voor het onttrekken van grondwater in het centrale deel van de Kennemerduinen nabij Overveen, waarbij de hoeveelheid te winnen water wordt teruggebracht van 9.414.000 m3 tot 2.000.000 m3 per jaar vanaf
1 januari 1998. Hierdoor is volgens appellant het grondwaterpeil gestegen hetgeen tot wateroverlast en schade aan zijn gewassen heeft geleid.
2.2. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 20 januari 2000 heeft verweerder het verzoek afgewezen omdat naar zijn mening niet het provinciaal beleid dan wel de genoemde vergunning de oorzaak is van de gestelde schade maar de hoeveelheden neerslag in het najaar van 1998 en het voorjaar van 1999, alsmede de slechte afwatering en ontwatering van het desbetreffende perceel.
2.3. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting hebben partijen het besluit van verweerder van 7 september 1993, waarbij aan het waterleidingbedrijf Zuid-Kennemerland N.V. vergunning is verleend voor het onttrekken van grondwater, als grondslag van het verzoek om schadevergoeding aangemerkt. Daarbij zij opgemerkt dat, gelijk appellant ter zitting heeft gesteld, artikel 35 van de Grondwaterwet in dit geval toepassing mist. Aldus is het geschil beperkt tot schade die beweerdelijk het gevolg is van het besluit van 7 september 1993 tot vergunningverlening. Bij die vergunning is bepaald dat de hoeveelheid te winnen water per 1 januari 1998 is teruggebracht van 9.414.000 m3 tot 2.000.000 m3 per jaar.
2.4. Uit de uitspraak van de Afdeling van 16 oktober 1995, no. G06.93.1673, waarbij is beslist op de beroepen tegen het besluit van 7 september 1993, volgt dat de vergunning en de beperking van de hoeveelheid te onttrekken grondwater met ten minste 7.414.000 m3 per jaar in 1998 voor rechtmatig moet worden gehouden. Verder overweegt de Afdeling dat de vergunning slechts betrekking heeft op het recht om grondwater te onttrekken. Op basis van die vergunning mag het grondwater beneden een bepaald niveau worden gebracht. De vergunninghouder is echter niet verplicht daadwerkelijk de vergunde hoeveelheid grondwater te onttrekken. Evenmin brengt een éénmaal verleende vergunning voor het onttrekken van een bepaalde hoeveelheid grondwater met zich mee dat verweerder jegens derden gehouden zou zijn ook voor de toekomst het onttrekken van een zelfde hoeveelheid te vergunnen. In zoverre kunnen derden aan een besluit tot vergunningverlening ten opzichte van de vergunningverlener geen rechten of aanspraken ontlenen, dat daadwerkelijk van de vergunning gebruik wordt gemaakt of dat voor de toekomst onttrekking van een zelfde hoeveelheid wordt vergund om daarmee dit gebruik te continueren. Het vorenstaande brengt naar het oordeel van de Afdeling met zich dat alleen schade ten gevolge van het krachtens de vergunning onttrekken van grondwater voor vergoeding in aanmerking kan komen. De gestelde schade wordt evenwel niet veroorzaakt door het onttrekken van grondwater, maar, naar appellant stelt, door de omstandigheid dat minder grondwater kan worden onttrokken dan voorheen, waardoor het grondwaterpeil op zijn percelen zou zijn gestegen. Dit betekent dat een rechtsplicht tot vergoeding van die schade niet kan worden gebaseerd op het besluit van 7 september 1993.
2.5. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder het verzoek om schadevergoeding, zij het op andere gronden, terecht afgewezen en die afwijzing in bezwaar terecht gehandhaafd.
Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. J.J. Vis en drs. H. Borstlap, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van der Maesen de Sombreff
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2003
190.