ECLI:NL:RVS:2003:AF9231

Raad van State

Datum uitspraak
28 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200205577/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan en geschil over bouwmogelijkheden in Borne

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van een bestemmingsplan door het college van gedeputeerde staten van Overijssel, dat op 28 februari 2002 door de gemeenteraad van Borne was vastgesteld. Het bestemmingsplan betreft de bouw van een woning met garage en kantoor op het perceel aan de Oude Hengeloseweg 31. Appellant sub 1 heeft op 19 oktober 2002 en appellant sub 2 op 21 oktober 2002 beroep ingesteld tegen de goedkeuring van dit plan, dat door verweerder op 27 augustus 2002 was genomen. De zaak is behandeld op 28 april 2003, waarbij appellant sub 1 in persoon en bijgestaan door een gemachtigde aanwezig was, terwijl appellant sub 2 niet verschenen is.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de goedkeuring van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Appellanten stelden dat het plan niet past bij de bestaande bebouwing en dat het niet in overeenstemming is met de bebouwingsvoorschriften. Appellant sub 1 vreesde voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat door schaduwwerking. De gemeenteraad van Borne heeft echter gesteld dat de mogelijkheden voor bebouwing zorgvuldig zijn bezien en dat het plan aanvaardbaar is, mede gezien de herziening van het bestemmingsplan die op handen is.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met het recht. De Afdeling heeft de beroepen ongegrond verklaard, wat betekent dat de goedkeuring van het bestemmingsplan door verweerder in stand blijft. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 28 mei 2003.

Uitspraak

200205577/1.
Datum uitspraak: 28 mei 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2002 heeft de gemeenteraad van Borne, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 februari 2002, vastgesteld het bestemmingsplan "’t Wensink, partiële herziening Oude Hengeloseweg 31".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 27 augustus 2002, kenmerk RWB/2002/741, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 19 oktober 2002, bij de Raad van State ingekomen op 22 oktober 2002, en appellant sub 2 bij brief van 21 oktober 2002, bij de Raad van State ingekomen op 24 oktober 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 24 januari 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de gemeenteraad van Borne en van appellant sub 1. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 april 2003, waar appellant sub 1, in persoon en bijgestaan door [gemachtigde],
en verweerder, vertegenwoordigd door T. Drint, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord namens de gemeenteraad A.B.M. Bruins, ambtenaar van de gemeente. Appellant sub 2 is zonder bericht niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Met het plan wordt beoogd de bouw van een woning met garage en kantoor op het perceel aan de Oude Hengeloseweg 31 mogelijk te maken. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd is met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Appellanten, die aan weerszijden van het perceel wonen, stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Zij voeren daartoe aan dat het plan niet past bij de bestaande bebouwing en dat het evenmin in overeenstemming is met bebouwingsvoorschriften in actuele plannen en in het voorontwerp-bestemmingsplan dat is opgesteld voor de wijk. Verder vreest appellant sub 1 aantasting van zijn woon- en leefklimaat door schaduwwerking ten gevolge van de woning en de bijgebouwen. Hij voert daartoe aan dat de woning en de bijgebouwen in het plan op te korte afstand van zijn perceel komen te liggen en dat de afmetingen van de bebouwing te groot zijn. Tevens meent hij dat er geen duidelijkheid bestaat over de economische uitvoerbaarheid van het plan.
2.4. De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat de mogelijkheden voor bebouwing van het perceel zorgvuldig zijn bezien en dat er gezien de huidige bouwmaatstaven en gelet op de bestaande woonomgeving sprake is van een aanvaardbaar bouwplan. De afwijking van bestemmingsplan “’t Wensink” wordt in deze derhalve eveneens aanvaardbaar geacht, mede gelet op het feit dat er een herziening van het bestemmingsplan op handen is waarin verruimde bouwmogelijkheden zullen worden opgenomen.
2.5. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht te achten en heeft het plan goedgekeurd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de in het plan neergelegde maatvoering van de woning in planologische zin acceptabel is, omdat deze aansluit bij wat in vergelijkbare situaties gangbaar is. Ook verdraagt de regeling zich met de reeds bestaande woonbebouwing, daarbij nemen zij in aanmerking dat het gaat om een bouwvoornemen binnen de dorpskern. Verweerder is van mening dat er niet een zodanige vermindering van lichttoetreding zal optreden dat de bouw van de woning hierom in redelijkheid zou moeten worden nagelaten.
2.6. Ingevolge artikel 3, derde lid, onder a en b, van de planvoorschriften in samenhang met het op de plankaart aangegeven bouwvlak, is de kortste afstand van het hoofdgebouw tot de perceelsgrens van appellant sub 1 ongeveer 4 meter. Ingevolge dit artikellid, onder c, en de aanduiding op de plankaart geldt als maximale goothoogte voor het hoofdgebouw 6 meter. Ingevolge artikel 3, vierde lid, van de planvoorschriften kunnen bijgebouwen tot aan de perceelsgrens worden gebouwd. Ingevolge dit artikellid, onder d, mag de maximale goothoogte van een bijgebouw 3 meter bedragen. De afstand van de woning van appellant sub 1 tot de perceelsgrens is ongeveer 1 meter. Blijkens de plankaart is de diepte van het bouwvlak 12 meter.
Ten aanzien van het bezwaar van appellant sub 1 dat een maximale nokhoogte ontbreekt, overweegt de Afdeling dat de hoogte van een bouwwerk in bepaalde situaties zodanig bepalend voor de omgeving kan zijn dat een exacte regeling van de toegelaten hoogte niet mag ontbreken. Hierbij dient van geval tot geval te worden bekeken of de planvoorschriften in samenhang bezien een voldoende rechtszekere situatie kunnen bieden. Ingevolge artikel 3, derde lid, onder d, van de planvoorschriften dient het hoofdgebouw vanaf de maximale toegestane goothoogte te worden afgedekt met een hellende dakvlak, waarvan de helling niet meer mag bedragen dan 60 graden. Tussen de toegestane dakvlakken met een helling van 60 graden en de daaruit voortvloeiende maximale bouwhoogte zijn ook platte afdakkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60 graden en rechtopstaande gevelconstructies toegestaan. Overschrijding van de 60 graden-lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis. Verder is een bijgebouw ingevolge de begripsomschrijving van artikel 1, onder 8, van de planvoorschriften door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt aan het hoofdgebouw. De Afdeling overweegt dat gelet op deze bepalingen voldoende duidelijkheid bestaat over de totale bouwhoogte van zowel het hoofdgebouw als de bijgebouwen. Het plan biedt op dit punt een voldoende rechtszekere situatie.
Hoewel de bebouwingsmogelijkheden wat betreft de onderlinge afstand tot naastgelegen bebouwing, de diepte van het bouwvlak, en de hoogte afwijkt van de thans op de naburige percelen aanwezige bebouwing, is de Afdeling gelet op de stukken van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze afwijking niet zodanig is, dat deze zich niet verdraagt met de omgeving. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het perceel ligt in de woonkern van Borne. Verder blijkt uit de stukken dat ook in de directe omgeving hoofdbebouwing zich op korte afstand van elkaar bevindt en dat de woningen grotendeels twee verdiepingen met een kap hebben. In dit verband overweegt de Afdeling dat verweerder de op handen zijnde integrale herziening van het bestemmingsplan “’t Wensink” op goede gronden buiten beschouwing heeft gelaten, gelet op de fase waarin deze herziening verkeerde ten tijde van het bestreden besluit. Overigens is ter zitting namens de gemeenteraad opgemerkt dat bij de vaststelling van deze herziening ambtshalve een voorschrift omtrent een maximale nokhoogte van waarschijnlijk 8 meter voor de hoofdbebouwing zal worden opgenomen.
Gelet op de ligging van het perceel midden in de woonkern van Borne heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat van horizonvervuiling geen sprake is.
De Afdeling acht, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, het standpunt van verweerder dat de bouw van de woning en bijgebouwen als voorzien in het plan niet een zodanige vermindering van lichttoetreding van de woning van appellant sub 1 tot gevolg zal hebben dat de bouw moet worden nagelaten, niet onredelijk.
De Afdeling overweegt voorts dat voor verweerder, gelet op de omvang van het plan, geen reden behoefde te bestaan om aan de economische uitvoerbaarheid van het plan te twijfelen.
2.7. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
De beroepen zijn ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Soede
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2003
270/445.