200203559/1.
Datum uitspraak: 28 mei 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], gevestigd te [plaats],
het college van gedeputeerde staten van Nood-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 25 maart 1999 heeft de gemeenteraad van Alkmaar, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 9 maart 1999, vastgesteld het bestemmingsplan "De Nollen 1999".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 2 november 1999, nr. 1999-23930 (hierna: het eerste goedkeuringsbesluit), beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Bij uitspraak van 5 december 2001, no. 199903335/1, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dit besluit gedeeltelijk vernietigd.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 28 mei 2002, kenmerk 2002-12920, opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 1 juli 2002, bij de Raad van State ingekomen op 3 juli 2002, en appellante sub 2 bij brief van 12 juli 2002, bij de Raad van State ingekomen op 15 juli 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 29 november 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 27 januari 2003. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2003, waar appellant sub 1 in persoon, appellante sub 2, vertegenwoordigd door
[gemachtigde], bijgestaan door mr. O.H. Minjon, advocaat te Alkmaar, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. F. Arents, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn namens de gemeenteraad H. Koldewijn en J. Duivenvoorden, ambtenaren van de gemeente, daar gehoord.
2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).
Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.
2.2. Het plangebied ligt aan de noordoostzijde van Alkmaar en wordt globaal begrensd door de spoorlijn Alkmaar-Heerhugowaard, het bedrijventerrein Beverkoog en de Nollenweg, met dien verstande dat een strook langs de noordzijde van deze weg buiten het plangebied is gelaten.
Het plan maakt de bouw van 375 tot 400 eengezinswoningen mogelijk.
2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.4. Appellanten hebben aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft goedgekeurd de aan de Herenweg/Bovenweg toegekende bestemming “Verblijfsgebied” en de aanduiding op de plankaart “herinrichting weg vanwege onderbreking doorgaand verkeer” die betrekking heeft op het afsluiten van de Bovenweg voor gemotoriseerd verkeer (met uitzondering van bestemmingsverkeer) ter hoogte van de spoorwegovergang (in de stukken aangeduid als ‘de knip’).
[appellant sub 1] heeft gewezen op de negatieve gevolgen van het plan voor de bereikbaarheid van zijn bedrijfsperceel aan de [locatie], waar voorheen zijn garagebedrijf was gevestigd. Hij stelt dat het perceel als gevolg van de zogenoemde knip aan een doodlopende weg komt te liggen, waardoor de gebruiks- en exploitatiewaarde van het perceel wordt aangetast.
[appellant sub 2] exploiteert een bedrijf dat zich bezig houdt met machinebouw en de verkoop van machines voor landbouwmechanisatie en grondverzet. Zij stelt dat verweerder goedkeuring aan de desbetreffende plandelen had moeten onthouden, omdat het gemeentebestuur de in het vooruitzicht gestelde oplossingen die de bereikbaarheid van haar bedrijf op het bedrijventerrein Beverkoog moeten waarborgen, niet inzichtelijk heeft gemaakt.
2.5. Verweerder heeft de door de gemeenteraad getroffen regeling niet in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening en deze planonderdelen goedgekeurd.
2.6. Blijkens de stukken is de Herenweg/Bovenweg een doorgaande weg die van oudsher onderdeel uitmaakt van de hoofdweg Alkmaar-Sint Pancras. De weg fungeert tevens als ontsluitingsweg ten behoeve van de woningen en enkele bedrijven in het gebied De Nollen en als sluiproute. Uit de stukken blijkt dat de gemeenteraad om redenen van verkeersveiligheid heeft besloten de Herenweg/Bovenweg te wijzigen in een erftoegangsweg. Teneinde de daarvoor benodigde reductie van het aantal verkeersbewegingen te realiseren, zal de weg worden ingericht als 30 kilometerzone. Tegelijkertijd zal de weg ter hoogte van de spoorwegovergang worden afgesloten door middel van een beweegbaar object dat uit het wegdek omhoog kan komen (de zogenoemde knip).
2.7. Voorzover [appellant sub 1] in zijn beroepschrift heeft aangevoerd dat aan het perceel [locatie sub 1] een bedrijfsbestemming moet worden toegekend, stelt de Afdeling vast dat de bestemmingsregeling voor dit perceel buiten de reikwijdte van het thans bestreden besluit valt. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat verweerder in zijn eerste goedkeuringsbesluit goedkeuring heeft onthouden aan de woonbestemming die in het plan aan dit perceel was toegekend, omdat niet was verzocht een hogere waarde van de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vast te stellen. Voorts heeft de Afdeling in haar uitspraak van 5 december 2001, no. 199903335/1, het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar tegen deze onthouding van goedkeuring ongegrond verklaard.
Voorts behoefde verweerder aan de bezwaren van [appellant sub 1] inzake de bereikbaarheid van het perceel [locatie sub 1] geen bijzonder gewicht toe te kennen. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat het bedrijfspand als gevolg van het afsluiten van de Bovenweg ter hoogte van de spoorwegovergang weliswaar aan een doodlopende weg komt te liggen, maar via de Nollenweg en de Herenweg in voldoende mate bereikbaar blijft. Voorts is gebleken dat het bedrijfspand al geruime tijd leeg staat en [appellant sub 1] het perceel met opstallen in het kader van de Wet voorkeursrecht gemeenten aan de gemeente Alkmaar te koop heeft aangeboden.
2.8. Wat de bereikbaarheid van het bedrijf van [appellant sub 2] betreft, leidt de Afdeling uit de stukken af dat het afsluiten van de Bovenweg met name gevolgen heeft voor klanten die vanuit noordelijke richting via de Vronermeerweg en de Bovenweg/Herenweg de route naar dit bedrijf afleggen. Zij zullen na de aanleg van de zogenoemde knip moeten omrijden via de N242. Volgens een opgave van appellante gaat het daarbij om ongeveer 11,5% van haar totale klantenbestand.
Ter zitting is echter van de zijde van de gemeenteraad toegezegd dat het bedrijf van [appellant sub 2] ook na aanleg van ‘de knip’ vanuit noordelijke richting via de Bovenweg/Herenweg bereikbaar zal zijn. In dit verband is naar voren gebracht dat aan klanten van het bedrijf die zich verplaatsen met een voertuig dat valt in de categorie ‘langzaam verkeer’ – waaronder landbouwvoertuigen - ontheffing van de zogenoemde knip zal worden verleend. Daarbij wordt gedacht aan een pasjessysteem of een systeem waarbij gebruik wordt gemaakt van een camera en intercom.
Niet is gebleken dat met de door de gemeenteraad voorgestelde maatregelen niet op afdoende wijze aan de bezwaren van [appellant sub 2] tegemoet kan worden gekomen.
Het voorgaande in aanmerking genomen, acht de Afdeling niet aannemelijk dat de afsluiting van de Bovenweg voor gemotoriseerd verkeer belangrijke gevolgen heeft voor de exploitatie van het bedrijf van [appellant sub 2].
2.9. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan ten aanzien van de door appellanten bestreden onderdelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. J.J. Vis en dr. J.J.C. Voorhoeve, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Kooijman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2003