200300576/1.
Datum uitspraak: 4 juni 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
Bij besluit van 27 mei 2002 heeft de gemeenteraad van Slochteren, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 maart 2002, het bestemmingsplan "Froombosch Kern Herziening Boerweg 4 Froombosch" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 3 december, 2002-09189/49/A.27, RP, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 24 januari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 24 maart 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 mei 2003, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.J. van der Kooi, ambtenaar van de provincie, is verschenen. Voorts is daar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door J.J. Jullens, ambtenaar van de gemeente, gehoord. Verder is [partij] verschenen.
2.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat appellante geen bedenkingen bij hem heeft ingediend en dat haar beroep om die reden niet-ontvankelijk is.
Bedenkingen zijn ingediend door [appellante], namens een aantal met naam en adres genoemde omwonenden, onder wie appellante. Omwonenden hebben bij het indienen van de bedenkingen verzuimd een schriftelijke machtiging over te leggen waaruit blijkt dat [appellante] bevoegd is namens hen op te treden. Verweerder heeft omwonenden bij brief van 21 augustus 2002 verzocht een dergelijke machtiging binnen drie weken over te leggen. Aan dit verzoek is bij brief van 7 september 2002 voldaan. Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder geconstateerd dat de machtiging tot stand is gekomen na afloop van de termijn waarbinnen bedenkingen konden worden ingediend. Verweerder heeft in zijn besluit de bedenkingen voor zover ingediend namens anderen dan [appellante] onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2000 (nr. 199903225/1; Gst. 7135, 4) buiten beschouwing gelaten.
2.1.1. Verweerder heeft hiermee een onjuiste uitleg gegeven aan deze uitspraak van de Afdeling. In de desbetreffende zaak was een beroepschrift ingediend namens personen van wie de identiteit bij het indienen van het beroep niet bekend was. Herstel van dit verzuim na afloop van de beroepstermijn werd door de Afdeling niet aanvaard, omdat hierdoor voor deze personen de beroepstermijn zou worden verlengd. Nu in de voorliggende zaak de identiteit van de omwonenden bij het indienen van de bedenkingen wel reeds bekend was, kon verweerder niet op grond van het feit dat de machtiging pas na de bedenkingentermijn is overgelegd de bedenkingen voor zover ingediend namens anderen dan [appellante] buiten beschouwing laten. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de Afdeling ten onrechte op het standpunt gesteld dat het beroep van appellante niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
2.1.2. In de omstandigheid dat verweerder de mede namens appellante door [appellante] ingediende bedenkingen buiten beschouwing heeft gelaten ziet de Afdeling geen grond voor vernietiging van het bestreden besluit, aangezien verweerder de door [appellante] zelf ingediende gelijkluidende bedenkingen wel inhoudelijk beoordeeld heeft. Appellante is door het buiten beschouwing laten van de bedenkingen voor zover die mede namens haar zijn ingediend, niet in haar processuele belang geschaad.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Het plan voorziet in een herziening van het bestemmingsplan "Froombosch Kern". Het plan maakt een uitbreiding van het bouwvlak van het perceel aan de Boerweg 4 mogelijk, alwaar een groothandel in groente en fruit is gevestigd. Daarnaast ziet het plan op een verlaging van het toegestane bebouwingspercentage ten opzichte van het bestemmingsplan "Froombosch Kern".
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan gedeeltelijk goedgekeurd. Verweerder heeft goedkeuring onthouden aan het in het plan voorziene bebouwingspercentage.
2.4. Appellante stelt dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd. Appellante vreest dat deze uitbreidingsmogelijkheden een toename van het vrachtverkeer met zich zullen brengen. Zij is van mening dat het aan de Boerweg 4 gevestigde bedrijf verplaatst moet worden naar een industrieterrein.
2.5. De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat het plan ten opzichte van het bestemmingsplan "Froombosch Kern" geen ingrijpende, voor de omgeving bezwaarlijke wijzigingen mogelijk maakt. Verplaatsing van het bedrijf is vanwege de kosten hiervan geen optie, aldus de gemeenteraad.
2.6. Verweerder heeft zich met de gemeenteraad op het standpunt gesteld dat aan het belang van appellante bij verplaatsing van het aan de Boerweg 4 gevestigde bedrijf, gelet op de kosten hiervan, geen doorslaggevend gewicht kan worden toegekend.
Verweerder heeft het aanvaardbaar geacht dat aan het bedrijf enige uitbreidingsmogelijkheden worden toegekend. Verweerder heeft daarom goedkeuring verleend aan het plan voor zover dit ziet op uitbreiding van het bouwvlak. Verweerder heeft evenwel de ingevolge het plan mogelijke uitbreidingsmogelijkheden, gezien de aard en schaal van de omgeving en de wijze van ontsluiting van het terrein, uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening te ruim geacht. In verband hiermee heeft verweerder goedkeuring onthouden aan het toegestane bebouwingspercentage van 55%.
2.7. Het perceel aan de Boerweg 4 heeft de bestemming "Bedrijfsdoeleinden". Het bestemmingsplan "Froombosch Kern" maakte op deze plaats bebouwing mogelijk op een bouwvlak met een oppervlakte van ongeveer 4900 m² en voorzag in een maximaal bebouwingspercentage van 70%. Op grond van dat bestemmingsplan was derhalve bebouwing mogelijk op een totaal oppervlak van ongeveer 3400 m². Het plan voorziet blijkens de plankaart in een uitbreiding van het bouwvlak ten opzichte van het bestemmingsplan "Froombosch Kern", als gevolg waarvan dit een oppervlakte krijgt van ongeveer 6200 m². Gezien het toegestane bebouwingspercentage van 55% maakt het plan, net als het vorige bestemmingsplan, bebouwing mogelijk op ongeveer 3400 m².
Nu verweerder, mede gelet op de ontsluiting van het terrein, goedkeuring heeft onthouden aan het in het plan opgenomen bebouwingspercentage van 55%, is een toename van het vrachtverkeer als gevolg van het plan, voorzover goedgekeurd, niet te verwachten. In zoverre is naar het oordeel van de Afdeling aan de bedenkingen van appellante tegemoet gekomen. De gemeenteraad dient op grond van artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening een nieuw plan vast te stellen, dat voorziet in een lager bebouwingspercentage. Zo nodig staan voor appellante rechtsmiddelen open tegen het besluit omtrent goedkeuring van dit nieuwe plan door verweerder.
De Afdeling is voorts van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bedrijf op de huidige plaats gehandhaafd kan blijven. Het bestemmingsplan "Froombosch Kern", waarin aan het perceel een bedrijfsbestemming is toegekend, is op 22 februari 2000 goedgekeurd door verweerder en in dat jaar onherroepelijk geworden. De aanwezigheid van het bedrijf op deze plaats is hiermee in een recente planprocedure mogelijk gemaakt. Nu verweerder voorts door onthouding van goedkeuring aan het bebouwingspercentage de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf heeft beperkt om de hinder voor omwonenden, waaronder appellante, te beperken, en appellante door deze onthouding wat betreft de toegestane bebouwingsoppervlakte zelfs in een betere positie komt dan voorheen, heeft hij in redelijkheid minder gewicht kunnen toekennen aan het belang van appellante bij verplaatsing van het bedrijf dan aan het bedrijfsbelang.
2.8. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2003