ECLI:NL:RVS:2003:AF9484

Raad van State

Datum uitspraak
4 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200206880/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • M.E.E. Wolff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen het natuurgebiedsplan Salland en de gevolgen voor waterbeheer in Overijssel

Op 4 juni 2003 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellanten [appellant sub A], [appellant sub B1] en [appellant sub B2] tegen de uitspraak van de rechtbank te Zwolle van 14 november 2002. De zaak betreft het natuurgebiedsplan/beheersplan Salland, dat op 19 februari 2002 door het college van gedeputeerde staten van Overijssel is vastgesteld. De rechtbank had het beroep van appellanten ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep instelden bij de Raad van State.

De zitting vond plaats op 16 mei 2003, waar de appellanten en het college vertegenwoordigd door drs. O.H. Brandsma aanwezig waren. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de argumenten van appellanten niet konden leiden tot de conclusie dat het college niet in redelijkheid het plan had kunnen vaststellen. De Afdeling merkte op dat de meeste argumenten van appellanten een herhaling waren van hun eerdere betoog bij de rechtbank.

Daarnaast werd opgemerkt dat, hoewel appellanten zich zorgen maakten over de mogelijke gevolgen van het plan voor het waterbeheer in Overijssel, het college had verklaard dat er geen consequenties voortvloeiden uit het plan voor het waterbeheer in het betrokken gebied. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200206880/1.
Datum uitspraak: 4 juni 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant sub A], wonend te [woonplaats] en [appellant sub B1] en [appellant sub B2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zwolle van 14 november 2002 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2002 heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college) het natuurgebiedsplan/beheersplan Salland (herziening en uitbreiding met IJsseluiterwaarden; hierna: het plan) vastgesteld.
Bij uitspraak van 14 november 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 19 december 2002, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 mei 2003, waar appellanten [appellant sub B1] en [appellant sub A] in persoon, en het college, vertegenwoordigd door drs.O.H. Brandsma, ambtenaar der provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Met juistheid en op goede gronden heeft de rechtbank overwogen dat hetgeen appellanten hebben aangevoerd niet kan leiden tot het oordeel dat het college niet in redelijkheid het plan heeft kunnen vaststellen.
2.2. Hetgeen appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd vormt voornamelijk een herhaling van hun betoog bij de rechtbank en kan niet tot een ander oordeel leiden.
2.3. Hieraan voegt de Afdeling toe dat zij het niet onbegrijpelijk acht dat de inhoud van het plan bij appellanten de vraag heeft doen rijzen welke consequenties dit plan zou kunnen hebben voor het waterbeheer in Overijssel.
Ter zitting is van de zijde van het college echter uitdrukkelijk verklaard dat uit het plan geen enkele consequentie voor het waterbeheer in het gebied waarop het plan ziet, voortvloeit.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Wolff
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2003
238.