ECLI:NL:RVS:2003:AF9485

Raad van State

Datum uitspraak
4 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200206743/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • E.M. Ouwehand
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een uitspraak inzake wijzigingsvergunning en verzoek tot herziening op basis van nieuwe feiten

Op 4 juni 2003 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak. Verzoekster, die in persoon ter zitting verscheen, had verzocht om herziening van de uitspraak van 24 april 2002, waarin de rechtbank Utrecht werd bevestigd in haar oordeel. Dit verzoek was ingediend op basis van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht, dat de mogelijkheid biedt om een onherroepelijke uitspraak te herzien indien er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die niet eerder bekend waren en die tot een andere uitspraak zouden hebben geleid.

Tijdens de zitting op 6 mei 2003 heeft verzoekster betoogd dat de besluitvorming rondom de wijzigingsvergunning aan de vergunninghouder niet correct was verlopen. Ze stelde dat er stukken waren achtergehouden, verwijderd of vernietigd, die relevant waren voor de beoordeling van de vergunning. Het college van burgemeester en wethouders van Baarn heeft echter gemotiveerd aangegeven dat de stukken waar verzoekster naar verwees, niet aanwezig waren. Dit betrof onder andere een rapportage van de Provinciale Utrechtse Welstandscommissie en een gespreksverslag met een gemeenteambtenaar.

De Afdeling heeft geoordeeld dat verzoekster geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen die aan de voorwaarden van artikel 8:88 voldoen. Het verzoek tot herziening is dan ook afgewezen. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, waarbij de Afdeling de verzoekster in het ongelijk stelde en de eerdere uitspraak handhaafde.

Uitspraak

200206743/1.
Datum uitspraak: 4 juni 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek ex artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht van:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
om herziening van de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2002, in de zaak no. 200102676/1.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 24 april 2002, in de zaak no. 200102676/1, heeft de Afdeling de aangevallen uitspraak van de rechtbank te Utrecht van 19 april 2001 bevestigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 17 december 2002 heeft verzoekster de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien. Deze brief alsmede de brieven waarin dit verzoek nader is toegelicht zijn aangehecht.
Bij brief van 3 maart 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Baarn een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2003, waar verzoekster in persoon, en het college, vertegenwoordigd door
mr. H.F.M. Duinman, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid.
2.2. Verzoekster heeft betoogd dat de besluitvorming die heeft geleid tot de verlening van een wijzigingsvergunning aan [vergunninghouder] niet correct is verlopen en met name dat er stukken zijn achtergehouden, verwijderd of vernietigd. Dit betoog kan niet slagen. In de stukken en tijdens de zitting is van de zijde van het college gemotiveerd aangegeven dat de stukken waar verzoekster in dit verband op doelt, namelijk een rapportage en/of verslag van de Provinciale Utrechtse Welstandscommissie, dat zou behoren bij de handtekening en stempel van die commissie van 14 juli 1999 op de revisietekening die behoort bij de bij besluit van 12 mei 2000 verleende wijzigingsvergunning, en een gespreksverslag tussen [vergunninghouder] en een bepaalde gemeenteambtenaar, er niet zijn. Verzoekster heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Reeds op grond van het vorenstaande moet worden geoordeeld dat door verzoekster geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht zijn aangedragen.
2.3. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Ouwehand
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2003
224.