ECLI:NL:RVS:2003:AF9489

Raad van State

Datum uitspraak
4 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200205330/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • T.M.A. Claessens
  • P.J.J. van Buuren
  • S.W. Schortinghuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vergunning voor kappen van bomen in Borsele

Op 4 juni 2003 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borsele. Het college had op 5 juli 2001 vergunning verleend voor het kappen van tien essen aan de Everingseweg te Oudelande. De appellant, die bezwaar had gemaakt tegen dit besluit, zag zijn bezwaar op 15 november 2001 ongegrond verklaard door het college. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank te Middelburg, die op 10 september 2002 het beroep van de appellant gegrond verklaarde en het besluit van het college vernietigde. De rechtbank verklaarde het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk en bepaalde dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

Tegen deze uitspraak heeft de appellant hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 15 mei 2003, waar de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. B.M. Visser, en het college werd vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente, is de zaak behandeld. De appellant betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat hij geen belanghebbende was bij de verleende vergunning, zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank had vastgesteld dat de appellant slechts gedeeltelijk zicht had op de bomen en dat hij op een afstand van ten minste 130 meter van de bomen woonde.

De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de appellant geen belanghebbende was bij de vergunning. Het feit dat de appellant zich ook als boomdeskundige betrokken voelde bij de bomen, veranderde hier niets aan. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin.

Uitspraak

200205330/1.
Datum uitspraak: 4 juni 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Middelburg van 10 september 2002 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borsele.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) van Borsele aan de gemeente vergunning verleend voor het kappen, dan wel rooien, van tien essen aan de Everingseweg te Oudelande.
Bij besluit van 15 november 2001 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 september 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het bezwaar van appellant alsnog niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 oktober 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 november 2002 heeft het college van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. B.M. Visser, en het college, vertegenwoordigd door J.H.A. Uitterhoeve en J. Krijger, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De vergunning is krachtens artikel 4.5.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening Borsele verleend in het kader van onderhoud van de bomenrij aan de Everingseweg te Oudelande.
2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij geen belanghebbende bij de verleende vergunning is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.3. Gebleken is dat appellant uitsluitend vanaf de eerste etage van zijn woning en vanaf zijn terras gedeeltelijk zicht heeft op vijf van de tien bomen, waarop de vergunning betrekking heeft. Tussen de woning en de bomen bevindt zich tevens bebouwing. De afstand tussen de woning en de bomen hemelsbreed bedraagt voorts tenminste 130 meter.
2.4. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank appellant terecht en op goede gronden niet als belanghebbende bij die vergunning aangemerkt. Dat appellant, naar hij stelt, behalve als buurtbewoner, als boomdeskundige ook beroepsmatig bij de bomen is betrokken, maakt dit niet anders.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. P.J.J. van Buuren, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Schortinghuis
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2003
66-384.