200205733/1.
Datum uitspraak: 4 juni 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Zundert,
verweerder.
Bij besluit van 25 april 2002 heeft verweerder krachtens artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer de melding geaccepteerd van [partij] voor een verandering van zijn inrichting aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 6 september 2002, verzonden op 19 september 2002, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 28 oktober 2002, bij de Raad van State ingekomen op 29 oktober 2002, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 januari 2003.
Bij brieven van 16 december 2002 en 29 januari 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 mei 2003, waar appellanten, in persoon en bijgestaan door mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, en verweerder, vertegenwoordigd door C.M.M. Huijbregts, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is daar als partij [partij], in persoon, gehoord.
2.1. Het geding heeft betrekking op een recreatiepark voor verblijfsrecreatie. Hiertoe zijn bungalows, chalets en stacaravans binnen de inrichting aanwezig. Verder zijn binnen de inrichting onder andere een restaurant met bar, cafetaria, kantoor met receptie, zwembad, tennisbanen en een speeltuin aanwezig. De in het geding zijnde melding heeft betrekking op de bouw van een animatieruimte voor kinderen van bezoekers van het recreatiepark. Ten behoeve van de inrichting is eerder bij besluit van 27 november 1996 een revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend.
2.2. Appellanten zijn van mening dat verweerder onvoldoende gemotiveerd is afgeweken van het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften, opgesteld naar aanleiding van de hoorzitting van 16 juli 2002.
Verweerder heeft in het bestreden besluit de reden van het afwijken van het advies van de commissie vermeld. Daartoe heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat hij in afwijking van het advies van de commissie van mening is dat een besluit dient te worden genomen omtrent de melding zoals die aan hem is voorgelegd. Het eventueel plaatsvinden van andere activiteiten dan gemeld doet bij de beoordeling van de ingediende melding niet ter zake, aldus verweerder. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:13, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Ook overigens ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit niet wordt gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Het bezwaar treft geen doel.
2.3. Appellanten betogen dat voor de bouw van de animatieruimte niet met een melding kan worden volstaan, omdat de gemelde verandering van de inrichting tot grotere nadelige gevolgen voor het milieu leidt. Daarbij wijzen zij op het feit dat door het realiseren van de animatieruimte jeugd van buiten het park wordt aangetrokken hetgeen tot overlast zal leiden.
2.3.1. Ingevolge artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer, zoals dat luidt met ingang van 1 oktober 2000, geldt een voor een inrichting verleende vergunning tevens voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, onder de voorwaarde dat:
a. deze veranderingen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend;
b. het voornemen tot het uitvoeren van de verandering door de vergunninghouder schriftelijk overeenkomstig de krachtens het zevende lid, onder a, gestelde regels aan het bevoegd gezag is gemeld, en
c. het bevoegd gezag aan de vergunninghouder schriftelijk heeft verklaard dat de voorgenomen verandering voldoet aan de aanhef en onderdeel a en de verandering naar zijn oordeel geen aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 8.22, 8.23 of 8.25.
2.3.2. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting heeft de melding betrekking op de bouw van een animatieruimte voor kinderen. In de melding is aangegeven dat voornoemde ruimte alleen is bedoeld voor kinderen die verblijven op het recreatiepark. De ruimte is derhalve niet bedoeld voor kinderen die niet op het park verblijven. Binnen de animatieruimte zullen volgens de melding de volgende activiteiten plaatsvinden: tafeltennis, darts, biljart, knutselen en gezelschapsspelen. Tevens is aangegeven dat in de animatieruimte geen horeca- of keukenactiviteiten zullen plaatsvinden. Gelet op het vorenstaande alsmede op de aard van de activiteiten die in de animatieruimte worden verricht, ziet de Afdeling in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel, dat sprake is van grotere of andere gevolgen voor het milieu dan die welke op grond van de eerder verleende vergunningen waren toegestaan. Het bezwaar treft geen doel.
2.4. Appellanten betogen verder dat er meer c.q. andere activiteiten zullen plaatsvinden dan in de gedane melding staat aangegeven. Volgens hen heeft verweerder deze activiteiten ten onrechte niet betrokken bij zijn besluitvorming.
Zoals eerder vermeld heeft de melding betrekking op de bouw van een animatieruimte voor kinderen waarin de volgende activiteiten zullen plaatsvinden: tafeltennis, darts, biljart, knutselen en gezelschapsspelen. Indien meer en/of andere activiteiten zullen plaatsvinden dan in de melding is aangegeven dan dient verweerder alsdan te beoordelen of kan worden volstaan met een melding als bedoeld in artikel 8.19 van de Wet milieubeheer dan wel dat een veranderingsvergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onder b, van deze wet dient te worden aangevraagd.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder de door appellanten bedoelde activiteiten terecht niet betrokken bij de beslissing omtrent de acceptatie van de melding.
Overigens merkt de Afdeling op dat de Algemene wet bestuursrecht voorziet in de mogelijkheid tot het treffen van maatregelen die strekken tot het afdwingen van de naleving van de gedane melding.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Plambeck
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2003