200204243/1.
Datum uitspraak: 11 juni 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Kesteren,
verweerder.
Bij besluit van 3 augustus 2001 heeft verweerder de aanvraag van appellant om een vergunning krachtens artikel 8.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet milieubeheer voor het oprichten en in werking hebben van een bedrijfsverzamelgebouw ten behoeve van verhuur aan derden, gelegen aan de [locatie] te [plaats], niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 25 juni 2002 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 5 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 september 2002.
Bij brief van 11 oktober 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. H.H. Luigies, advocaat, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.A.H. Renger en ing. G.J.M. Geveling, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Appellant heeft op 3 april 2001 een aanvraag krachtens artikel 8.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet milieubeheer voor het oprichten en in werking hebben van een bedrijfsverzamelgebouw ten behoeve van verhuur aan derden ingediend. Bij brief van 17 mei 2001 heeft verweerder appellant verzocht om binnen acht weken aanvullende gegevens te verstrekken. Op verzoek van appellant heeft op 5 juli 2001 overleg plaatsgevonden tussen appellant en verweerder.
Bij het besluit in primo heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gelaten, omdat hij op grond van de verstrekte gegevens niet kon beoordelen of de gevraagde vergunning kon worden verleend. Volgens verweerder voldeed de aanvraag niet aan artikel 5.1 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: het Besluit). Bij het bestreden besluit heeft verweerder in dit standpunt volhard.
2.2. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voorzover hier van belang, kan het bestuursorgaan, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
Ingevolge artikel 8.5, eerste lid, van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 5.1, eerste lid, onder d, f en g, van het Besluit moeten in of bij een aanvraag om een vergunning als hier aan de orde onder meer worden vermeld de activiteiten en de processen in de inrichting, het maximale motorische of thermische vermogen van de tot de inrichting behorende installaties en de tijden waarop de inrichting in werking zal zijn.
Uit de stukken blijkt dat deze gegevens niet in of bij de aanvraag zijn verstrekt. Appellant heeft deze gegevens ook niet in een later stadium overgelegd. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid kunnen besluiten de aanvraag niet te behandelen. Het beroep is derhalve ongegrond.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Oudenaller
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2003