ECLI:NL:RVS:2003:AF9804

Raad van State

Datum uitspraak
11 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200206917/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • R.E.A. Matulewicz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning voor alcoholvrije inrichting annex coffeeshop in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank te Maastricht, die op 19 november 2002 hun beroep ongegrond verklaarde. De burgemeester van Kerkrade had op 2 augustus 2001 geweigerd om appellanten toestemming te verlenen voor de vestiging en exploitatie van een alcoholvrije inrichting annex coffeeshop. Dit besluit werd door de burgemeester op 18 december 2001 bevestigd na het ongegrond verklaren van het bezwaar van appellanten. Appellanten hebben hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij hun gronden aanvulden in februari 2003.

De Raad van State heeft de zaak op 17 april 2003 behandeld. Tijdens deze zitting waren appellanten aanwezig, bijgestaan door hun advocaat, en de burgemeester was vertegenwoordigd door een ambtenaar. De Raad overwoog dat volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van de gemeente Kerkrade een horeca-inrichting niet zonder vergunning van het bevoegd orgaan geëxploiteerd mag worden. Tevens werd vastgesteld dat de vestiging van de horecaonderneming in strijd was met het geldend bestemmingsplan "Beitel-Locht", dat het perceel de bestemming bedrijfswoningbouw had.

De Raad van State concludeerde dat de burgemeester de vergunning terecht had geweigerd, omdat de aanvraag niet voldeed aan de APV en het bestemmingsplan. De argumenten van appellanten over de gedoogperiode en hun verwachtingen werden niet als voldoende geacht om een gedoogbeschikking te rechtvaardigen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200206917/1.
Datum uitspraak: 11 juni 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Maastricht van 19 november 2002 in het geding tussen:
appellanten
en
de burgemeester van Kerkrade.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 augustus 2001 heeft de burgemeester van Kerkrade (hierna: de burgemeester) geweigerd appellanten toestemming te verlenen om een alcoholvrije inrichting annex coffeeshop in het pand aan de [locatie] te [plaats] te vestigen en te exploiteren.
Bij besluit van 18 december 2001 heeft de burgemeester het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 november 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 december 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 februari 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 12 februari 2003 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2003, waar appellanten in persoon, bijgestaan door R.J.H. Vlecken, advocaat te Heerlen, en de burgemeester, vertegenwoordigd door J. Vreuls, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2.3.4.3, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening (2001) van de gemeente Kerkrade (hierna: de APV) is het verboden een horeca-inrichting te exploiteren zonder vergunning van het bevoegd orgaan.
Ingevolge artikel 2.3.4.10 van de APV – voor zover hier van belang – wordt een vergunning door het bevoegd orgaan geweigerd indien de vestiging of exploitatie strijd oplevert met het geldend bestemmingsplan.
2.2. Niet in geschil is dat het perceel van appellanten gelegen aan de [locatie] te [plaats] valt onder het bestemmingsplan "Beitel-Locht" (hierna: het bestemmingsplan), dat ingevolge dit bestemmingsplan het perceel de bestemming bedrijfswoningbouw heeft en voorts dat aan toetsing aan de criteria inzake het coffeeshopbeleid niet meer wordt toegekomen als een aanvraag reeds op grond van de bepalingen in de APV niet voor toewijzing in aanmerking komt.
2.3. De vestiging van een horecaonderneming in het pand aan de [locatie] te [plaats] is in strijd met het bestemmingsplan, terwijl voor gebruik in afwijking van de bestemming niet de benodigde vrijstelling is verleend. Gelet hierop staat artikel 2.3.4.10 van de APV reeds aan verlening van de door appellanten gevraagde vergunning in de weg. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de burgemeester de vergunning terecht heeft geweigerd. Voor hetgeen appellanten terzake van de mogelijkheid vrijstelling te verlenen hebben aangevoerd, verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van heden inzake nr. 200206957/1 waarin het hoger beroep van appellanten zich tegen de weigering vrijstelling te verlenen van de bestemmingsplanvoorschriften richt. Hetgeen appellanten hebben betoogd omtrent de periode waarin de coffeshop is gedoogd en de daardoor bij hen ontstane verwachtingen kan, wat daar ook van zij, er niet toe leiden dat een gedoogbeschikking zou worden afgegeven voor een coffeeshop gevestigd in een pand waarvoor geen vergunning ingevolge de APV is verleend.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Matulewicz
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2003
395.