200206340/1.
Datum uitspraak: 11 juni 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Dordrecht van 18 oktober 2002 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Zwijndrecht.
Bij besluit van 29 april 1999 heeft de raad van de gemeente Zwijndrecht (hierna: de raad) appellant een planschadevergoeding toegekend van ƒ 10.000,00 (€ 4537,80), te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 28 januari 1998 tot de dag der betaling.
Bij besluit van 27 januari 2000 heeft de raad het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 oktober 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Dordrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 19 november 2002, bij de Raad van State ingekomen op 20 november 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 26 februari 2003 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend.
Na het sluiten van het vooronderzoek heeft appellant nog stukken ingediend. Deze zijn aan de wederpartij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 mei 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door M. Wiering, adviseur, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.P. Nienkamper, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Aan het geschil ligt ten grondslag een verzoek van appellant om vergoeding van de schades, in de ruimste zin van het woord, welke zijn ontstaan als gevolg van de plannen van de gemeente Zwijndrecht in de periode vanaf 1961.
2.2. Gelet op de bewoordingen van het verzoek en bij gebreke van gegevens van andere voor vergoeding in aanmerking komende schade, heeft de raad het verzoek van appellant kunnen opvatten als een verzoek om vergoeding van schade op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Met de eerst in hoger beroep overgelegde gegevens met betrekking tot het door appellant gestelde schadeveroorzakend handelen door of namens de gemeente Zwijndrecht sinds 1961,kan in dit geschil geen rekening worden gehouden, zo de bestuursrechter daarover al zou kunnen oordelen.
2.3. Het vorenstaande betekent dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat haar beoordeling zich slechts kan uitstrekken tot het besluit waarbij de bezwaren van appellant tegen de hem toegekende planschadevergoeding ongegrond zijn verklaard.
2.4. Het oordeel van de rechtbank over de totstandkoming van het advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ) en de inhoud ervan, berust op goede gronden en is juist. Appellant heeft zijn stelling dat de gemeente het advies naar wijze van totstandkomen noch naar inhoud aan haar besluitvorming ten grondslag had mogen leggen, niet zodanig onderbouwd dat duidelijk is op welke onderdelen het advies zijns inziens ontoereikend is. Ook in hoger beroep behelst zijn betoog voornamelijk een herhaling van hetgeen hij in beroep naar voren heeft gebracht.
De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de raad zich op het advies van de SAOZ mocht baseren en dat bij het besluit van 29 april 1999 een planschadevergoeding van ƒ 10.000,00 (€ 4537,80) is toegekend.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitsprak moet worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaan geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Wolff
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2003