ECLI:NL:RVS:2003:AF9809

Raad van State

Datum uitspraak
11 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200205273/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • H. Troostwijk
  • T.M.A. Claessens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van vergunning voor circusvoorstellingen in verband met MKZ-virus

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de burgemeester van Skarsterlân tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden, die op 29 augustus 2002 het beroep van Nederlands Nationaal Circus Herman Renz B.V. gegrond verklaarde. De burgemeester had op 29 maart 2001 de vergunning voor circusvoorstellingen op 2 en 3 april 2001 te Joure ingetrokken, vanwege de uitbraak van het MKZ-virus. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester niet zorgvuldig had gehandeld bij de intrekking van de vergunning.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 11 juni 2003 behandeld. De burgemeester betoogde dat er sprake was van een noodsituatie en dat hij onder de uitzonderlijke omstandigheden van het geval optimale zorgvuldigheid had betracht. Echter, de rechtbank had terecht geoordeeld dat de burgemeester niet voldoende informatie had ingewonnen over de verspreiding van het MKZ-virus en dat hij niet had voldaan aan de zorgvuldigheidseisen van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de burgemeester in zijn besluitvorming niet had aangetoond dat hij de belangen van Circus Herman Renz adequaat had afgewogen. De burgemeester werd veroordeeld in de proceskosten van Circus Herman Renz, die op € 644,00 werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen, vooral in situaties waarin publieke gezondheid en veiligheid in het geding zijn.

Uitspraak

200205273/1.
Datum uitspraak: 11 juni 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Skarsterlân,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 29 augustus 2002 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Nederlands Nationaal Circus Herman Renz B.V.", gevestigd te Helmond
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2001 heeft appellant de aan Nederlands Nationaal Circus Herman Renz B.V. (hierna: Circus Herman Renz) verleende vergunning voor het houden van enkele circusvoorstellingen op 2 en 3 april 2001 te Joure ingetrokken.
Bij besluit van 6 september 2001, verzonden op 18 september 2001, heeft appellant het daartegen door Circus Herman Renz gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 augustus 2002, verzonden op 30 augustus 2002, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door Circus Herman Renz ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 25 september 2002, bij de Raad van State ingekomen op 1 oktober 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 november 2002 heeft Circus Herman Renz van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2003, waar
G. Kuiper, burgemeester van Skarsterlân, en Circus Herman Renz B.V., vertegenwoordigd door mr. J.M.E. Hamming, advocaat te Drachten, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2.1.4.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Skarsterlân (hierna: de APV), voorzover hier van belang, is het verboden zonder vergunning van de burgemeester op of aan de weg een vertoning voor publiek te geven.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel in samenhang met artikel 2.1.2.1, tweede lid, van de APV kan de vergunning worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. het voorkomen of beperken van overlast;
c. de verkeersveiligheid of veiligheid van personen of goederen;
d. de zedelijkheid of de gezondheid.
Ingevolge artikel 1.6, aanhef en onder b, van de APV, voor zover hier van belang, kan een vergunning worden ingetrokken, indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning, moet worden aangenomen dat intrekking wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist.
2.2. Appellant heeft de op artikel 1.6., aanhef en onder b, van de APV gebaseerde intrekking van de aan Circus Herman Renz verleende vergunning in bezwaar gehandhaafd. Daarbij heeft hij - onder meer - overwogen dat uitzonderlijke omstandigheden nu eenmaal om uitzonderlijke maatregelen vragen (nood breekt wet) en dat bij afweging van de betrokken belangen het algemeen belang, namelijk het voorkomen van een verdere uitbraak van het MKZ-virus, in het onderhavige geval terecht de doorslag heeft gegeven en dat het belang van Circus Herman Renz hiervoor moest wijken. In dit verband heeft appellant mede van belang geacht dat de gemeente Skarsterlân voor het grootste deel uit landelijk gebied bestaat, waarin veel agrarische bedrijven voorkomen.
2.3. Het hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat appellant het bestreden besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid. Appellant betoogt dat sprake was van een noodsituatie waarin in korte tijd beslissingen moesten worden genomen en voorts dat hij onder de uitzonderlijke omstandigheden van het geval optimale zorgvuldigheid heeft betracht.
2.4. Appellant bestrijdt dit oordeel van de rechtbank zonder succes. De rechtbank heeft het tijdsverloop van zes werkdagen (tien dagen) tussen de officiële constatering van het MKZ-virus in Nederland en de dag waarop de eerste circusvoorstelling plaats zou vinden terecht niet dermate kort geacht dat de burgemeester niet in staat was de benodigde informatie in te winnen. In dit verband heeft de rechtbank terecht en op goede gronden in aanmerking genomen dat gegevens over de verspreiding van het MKZ-virus en eventueel te nemen maatregelen aanwezig waren dan wel aanwezig mochten worden verondersteld met name ook bij het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Het lag dan ook op de weg van appellant om dergelijke informatie in te winnen om vast te stellen of voldaan was aan de in artikel 1.6, aanhef en onder b, van de APV, voor de uitoefening van de intrekkingsbevoegdheid, noodzakelijke voorwaarde en vervolgens, bij bevestigende beantwoording van die vraag, tot een zorgvuldige belangenafweging en besluitvorming te komen. Appellant heeft in hoger beroep niets naar voren gebracht waaruit de door hem gestelde, in acht genomen zorgvuldigheid zou moeten blijken. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat appellant hetgeen hij - eerst - in zijn hoger beroepschrift betoogt, te weten dat eind maart 2001 op het provinciehuis te Leeuwarden overleg heeft plaatsgevonden, waarbij onder meer de burgemeesters van Friesland en het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aanwezig waren en dat daarbij werd aangedrongen om evenementen op te schorten dan wel af te gelasten, niet nader heeft onderbouwd.
De Afdeling komt dan ook tot de slotsom dat gegeven het vorenstaande de rechtbank terecht aanleiding heeft gezien de beslissing op bezwaar te vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Appellant dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de burgemeester van Skarsterlân in de door Nederlands Nationaal Circus Herman Renz B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Skarsterlân te worden betaald aan Nederlands Nationaal Circus Herman Renz B.V.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Matulewicz
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2003
45-391.