ECLI:NL:RVS:2003:AF9836

Raad van State

Datum uitspraak
11 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200301232/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • S. Zwemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een eerdere uitspraak inzake urgentieverklaringen door de Raad van State

Op 11 juni 2003 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het verzoek van een verzoeker om herziening van een eerdere uitspraak van 5 februari 2003. In deze eerdere uitspraak werd een beslissing van de rechtbank te Utrecht van 4 juli 2002 bevestigd. De verzoeker heeft op 24 februari 2003 een verzoek tot herziening ingediend, waarin hij betoogde dat de onafhankelijkheid van de artsen van de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst (GGD) in twijfel moet worden getrokken. Hij verwees naar correspondentie van de GGD die deze onafhankelijkheid zou aantasten. Daarnaast betoogde de verzoeker dat de Huisvestingsverordening Bestuur Regio Utrecht 1997 onjuist was, met name met betrekking tot urgentieverklaringen. Hij vroeg de Afdeling om uitspraak te doen over de status van een contra-expertise en herhaalde zijn eerdere argumenten over de afwijzing van de urgentieverklaring en het beroep op de hardheidsclausule.

De Afdeling oordeelde dat het verzoek tot herziening ongegrond was. De argumenten van de verzoeker waren grotendeels herhalingen van eerdere stellingen die al waren beoordeeld in de uitspraak van 5 februari 2003. Bovendien waren sommige feiten en omstandigheden die de verzoeker aanvoerde, na deze uitspraak ontstaan en konden daarom niet als grond voor herziening dienen. De Afdeling concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een andere uitspraak zouden hebben geleid, en dat het verzoek om herziening niet kon worden ingewilligd. De Afdeling wees het verzoek af en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 11 juni 2003.

Uitspraak

200301232/1.
Datum uitspraak: 11 juni 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om herziening van de uitspraak van de Afdeling van 5 februari 2003, in zaak no. 200204299/1.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 5 februari 2003, in zaak no. 200204299/1, heeft de Afdeling beslissend op het hoger beroep van verzoeker, een uitspraak van de rechtbank te Utrecht van 4 juli 2002 bevestigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 24 februari 2003, ingekomen op 25 februari 2003, heeft verzoeker de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 april 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2003, waar verzoeker is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. De Afdeling stelt voorop dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om een partij de gelegenheid te bieden het debat te heropenen naar aanleiding van de uitspraak, nadat is gebleken dat de aanvankelijk naar voren gebrachte feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid.
2.3. Verzoeker betoogt in zijn verzoekschrift dat de onafhankelijkheid van de artsen van de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst (hierna: de GGD) in twijfel moet worden getrokken. Hij wijst in dit verband op correspondentie van de GGD waaruit het voorgaande zou blijken. Voorts betoogt verzoeker dat de Huisvestingsverordening Bestuur Regio Utrecht 1997 met name inzake urgentieverklaringen onjuist is. Verzoeker wenst voorts dat de Afdeling uitspraak doet over de eventuele status van een contra-expertise. Ten slotte herhaalt verzoeker zijn betoog met betrekking tot de afwijzing van de gevraagde urgentieverklaring en het hiermee verband houdende beroep op de hardheidsclausule.
2.4. Hetgeen verzoeker heeft aangevoerd ten aanzien van de gestelde onafhankelijkheid van de GGD komt neer op een herhaling van hetgeen verzoeker reeds heeft aangevoerd in de zaak waarvan hij om herziening verzoekt. De Afdeling heeft in de uitspraak van 5 februari 2003 hieromtrent een oordeel gegeven. Het door verzoeker gevoerde betoog terzake kan derhalve geen grond voor herziening opleveren. Voorts heeft verzoeker deels feiten en omstandigheden aangevoerd die hebben plaatsgevonden na de uitspraak van 5 februari 2003 en reeds daarom geen grond voor herziening kunnen opleveren. De correspondentie ter adstructie van vorengenoemde betoog van verzoeker is namelijk gevoerd na de uitspraak van
5 februari 2003. Voor het overige is sprake van feiten en omstandigheden die hem bekend waren of hem redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn vóór de uitspraak. Derhalve is geen sprake van feiten of omstandigheden als bedoeld in voormelde bepaling.
Voorzover verzoeker een uitspraak van de Afdeling wenst over de status van een contra-expertise wordt overwogen dat dit verzoek in het kader van een herzieningsprocedure niet aan de orde kan komen.
2.5. Het verzoek dient dan ook als ongegrond te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Zwemstra
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2003
91-421.