ECLI:NL:RVS:2003:AF9839

Raad van State

Datum uitspraak
11 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200300706/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • M.E.E. Wolff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om vergoeding van planschade door de gemeente Tilburg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank te Breda, die op 14 januari 2003 het beroep ongegrond verklaarde tegen de afwijzing van een verzoek om vergoeding van planschade door de raad van de gemeente Tilburg. De appellant had op 3 september 2003 een verzoek ingediend om vergoeding van planschade, dat door de raad werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van de appellant ongegrond was, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State. De zitting vond plaats op 16 mei 2003, waar de appellant in persoon verscheen, terwijl de raad werd vertegenwoordigd door mr. M.J. Weerts-van Loon, ambtenaar der gemeente.

De Raad van State overwoog dat er geen geschil bestond over het feit dat de appellant door de planologische wijziging in een nadeliger situatie was komen te verkeren. De kernvraag was of de schade die hieruit voortvloeide redelijkerwijs voor rekening van de appellant moest komen. De Raad concludeerde dat de appellant, door het perceel te kopen, het risico van een planologische verslechtering had aanvaard. Dit werd onderbouwd door de vaststelling dat de komst van een garagebedrijf ten tijde van de aankoop van het perceel voorzienbaar was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de schade om deze reden geheel voor rekening van de appellant kon komen.

Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 11 juni 2003.

Uitspraak

200300706/1.
Datum uitspraak: 11 juni 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Breda van 14 januari 2003 in het geding tussen:
appellant
en
de raad van de gemeente Tilburg.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 september 2003 heeft de raad van de gemeente Tilburg (hierna: de raad) het verzoek van appellant om vergoeding van planschade als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) afgewezen..
Bij besluit van 18 februari 2002 heeft de raad het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 januari 2003, verzonden op 20 januari 2003, heeft de rechtbank te Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 31 januari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 3 februari 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 17 maart 2003 heeft de raad van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 mei 2003, waar appellant in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.J. Weerts-van Loon, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant ten gevolge van de in geding zijnde planologische wijziging in een nadeliger situatie is komen te verkeren. In dit geschil moet de vraag worden beantwoord of de daaruit voortvloeiende schade redelijkerwijze te zijn laste moet blijven.
2.2. Uit de stukken waarover appellant de beschikking heeft gehad dan wel had kunnen hebben, moet worden afgeleid dat, objectief bezien, op het tijdstip waarop appellant het perceel [locatie] te [plaats] kocht, de komst van een omvangrijk garagebedrijf tot de mogelijkheden behoorde. Het feit dat appellant ervan heeft afgezien de tekening, die blijkens het door hem wél opgevraagde voorbereidingsbesluit daarvan deel uitmaakt en waarin de oppervlakte van het perceel is aangegeven waarop dat besluit ziet, op te vragen en te raadplegen, komt voor zijn risico. Gelet op de tekst “garagebedrijf met bebouwingsmogelijkheden” in het voorbereidingsbesluit en de op de bijbehorende tekening aangegeven grootte van het perceel, mocht niet worden uitgesloten dat het bedrijf gebruik zou maken van de mogelijkheid het perceel volledig ten behoeve van de bedrijfsvoering te benutten. Dat uit deze stukken niet exact blijkt op welke wijze en in welke omvang de bebouwing zou plaatsvinden, betekent niet dat, naar objectieve maatstaven bezien, geen rekening behoefde te worden gehouden met een uitbreiding als in geding.
Nu gelet hierop ten tijde van belang de uitbreiding van het garagebedrijf voorzienbaar was, is de conclusie dat appellant door niettemin tot de aankoop van het perceel [locatie] over te gaan, het risico van een planologische verslechtering heeft aanvaard.
De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat het standpunt van de raad, inhoudend dat de schade om die reden redelijkerwijze geheel te laste van appellant kan worden gelaten, juist is.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Wolff
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2003
238.