200205188/1.
Datum uitspraak: 11 juni 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Rheden,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Arnhem van 15 augustus 2002 in het geding tussen:
de vereniging “IVN, Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie, afdeling Oost Veluwezoom” en de stichting “Stichting A7”, beide gevestigd te Rheden
Bij besluit van 27 februari 2001 heeft appellant (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vergunning verleend voor het bouwen van een recreatiewoning op een perceel aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 26 september 2001 heeft het college het daartegen door de vereniging “IVN, Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie, afdeling Oost Veluwezoom” en de stichting “Stichting A7” (hierna: IVN onderscheidenlijk stichting A7) gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 15 augustus 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door IVN en stichting A7 ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 23 september 2002, bij de Raad van State ingekomen op 24 september 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 oktober 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 8 december 2002 hebben IVN en stichting A7 van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2003, waar het college, vertegenwoordigd door E.A. Hendriks-Sluis, ambtenaar der gemeente, IVN en stichting A7, vertegenwoordigd [gemachtigden], zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [vergunninghouder], in persoon en bijgestaan door mr. R.D. Boesveld, advocaat te Arnhem.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het college het bezwaar van IVN en stichting A7 tegen voormeld besluit van 27 februari 2000 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het heeft miskend dat in dit geval sprake was van een verontschuldigbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.2. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Ingevolge artikel 41 van de Woningwet wordt van een aanvraag om bouwvergunning binnen twee weken na ontvangst daarvan door burgemeester en wethouders kennisgegeven in een van gemeentewege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huis-blad.
2.3. IVN en stichting A7 hebben tezamen buiten de wettelijke termijn van zes weken bij brief van 20 juni 2001, binnengekomen bij de gemeente op 22 juni 2001, bezwaar gemaakt tegen de op 2 maart 2001 aan [vergunninghouder] verzonden bouwvergunning.
2.4. De Afdeling overweegt ten aanzien van het betoog van het college dat de rechtbank ten onrechte de termijnoverschrijding verschoonbaar heeft geoordeeld als volgt.
Zowel de aanvraag om bouwvergunning als de verlening van de bouwvergunning zijn gepubliceerd in het huis-aan-huis-blad “De Rhedenaar” van respectievelijk 28 december 2000 en 7 maart 2001. In beide publicaties is zonder nadere aanduiding vermeld “Schietbergseweg Rheden, bouwen van een recreatiewoning”. De omstandigheid dat nog geen huisnummer was toegekend, doet er niet aan af dat in de publicaties op andere wijze een nadere indicatie van het perceel had kunnen worden gegeven. Bij gebreke daarvan behoefden IVN en de stichting A7 niet te veronderstellen dat het om het aan de orde zijnde perceel ging. Dat zij goed op de hoogte zijn van de situatie aan de Schietbergseweg kan daaraan niet afdoen. De rechtbank heeft in zoverre dan ook terecht de termijnoverschrijding verschoonbaar geacht.
Verder ziet de Afdeling ook geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat IVN en stichting A7 zo spoedig mogelijk na kennis te hebben gekregen van het besluit hun bezwaarschrift hebben ingediend. De door het college gestelde eerdere wetenschap van de bouwvergunningverlening bij [partij] is, anders dan het college meent, in dit verband niet relevant omdat er geen grond is voor het oordeel dat diens wetenschap kon worden toegerekend aan IVN dan wel stichting A7, waar hij geen formele band mee heeft.
De slotsom is dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding bij het indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar was. Het betoog van het college faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten van IVN en stichting A7 te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rheden in de door IVN en stichting A7 in verband met de behandeling van het beroep gemaakte reiskosten tot een bedrag van € 63,42; het bedrag dient door de gemeente Rheden te worden betaald aan IVN en stichting A7 (ieder de helft).
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. E. Korthals Altes en mr. P.J.J. van Buuren , Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2003