ECLI:NL:RVS:2003:AF9865

Raad van State

Datum uitspraak
11 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200372/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • J.A.M. van Angeren
  • H. Borstlap
  • R.I.Y. Lap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen tijdelijke vergunning voor lozen van effluent door waterschap de Aa

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 juni 2003 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een beroep dat was ingesteld door appellanten tegen een besluit van het dagelijks bestuur van waterschap de Aa. Het besluit, dat op 23 november 2001 was genomen, verleende een tijdelijke vergunning voor het lozen van effluent van de rioolwaterzuiveringsinrichting Dinther op het oppervlaktewater 'de Beekgraaf'. De vergunning zou ingaan op 1 januari 2005 en had een looptijd van tien jaar. Appellanten hebben geen bedenkingen ingebracht tegen het ontwerp van het besluit, wat hen in deze procedure niet ten goede kwam.

De Raad van State overwoog dat, volgens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, alleen degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit, of belanghebbenden die redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht, beroep kunnen instellen. Aangezien appellanten geen bedenkingen hadden ingediend, was het beroep niet-ontvankelijk. De omstandigheid dat in de stukken niet expliciet was vermeld dat ook het afvalwater van een nabij te realiseren mestverwerkingsinstallatie door de rioolwaterzuiveringsinrichting zou worden gezuiverd, werd niet als een geldige reden beschouwd om het beroep ontvankelijk te verklaren.

De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van bedenkingen in de voorgeschreven termijn en de gevolgen van het niet doen daarvan. De Raad van State verklaarde het beroep van appellanten niet-ontvankelijk en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 11 juni 2003.

Uitspraak

200200372/1.
Datum uitspraak: 11 juni 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
en
het dagelijks bestuur van het waterschap de Aa,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2001 heeft verweerder aan waterschap de Aa een tijdelijke vergunning verleend krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren voor het lozen van het effluent van de rioolwaterzuiveringsinrichting Dinther, gelegen aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Dinther, op het oppervlaktewater "de Beekgraaf", dat uitmondt in de rivier de Aa. De vergunning geldt vanaf 1 januari 2005 voor een periode van 10 jaar. Het besluit is op 10 december 2001 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 15 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 18 januari 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 28 maart 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2003, waar appellanten, van wie [gemachtigde] en [gemachtigde] in persoon, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Verweerder heeft gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, gelezen in samenhang met artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
Appellanten hebben geen bedenkingen ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellanten redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. De omstandigheid dat ten tijde van de termijn voor het indienen van bedenkingen in de stukken niet expliciet was vermeld dat ook het afvalwater van de nabij te realiseren mestverwerkingsinstallatie door de rioolwaterzuiveringsinrichting zou worden gezuiverd, kan niet als een zodanige omstandigheid gelden. Uit de aanvraag en het ontwerp van het besluit blijkt immers dat in de rioolwaterzuiveringsinstallatie industrieel afvalwater wordt gezuiverd, zodat rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat iedere soort industrieel afvalwater, dus ook dat van een mestverwerkingsinstallatie, aldaar zal worden gezuiverd. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep
niet-ontvankelijk is.
2.2. Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en drs. H. Borstlap, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Lap
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2003
288.