ECLI:NL:RVS:2003:AG1736

Raad van State

Datum uitspraak
18 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200204357/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • J.R. Schaafsma
  • P.C.E. van Wijmen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot nadere eisen aan horeca-inrichting en niet-ontvankelijk verklaring bezwaar

In deze zaak gaat het om een besluit van de gemeente Hellevoetsluis, waarbij op 26 juni 2001 nadere eisen zijn gesteld aan de inrichting van een horeca-inrichting. De appellant, eigenaar van de inrichting, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het bezwaar is echter niet-ontvankelijk verklaard door de gemeente op 27 juni 2002, omdat het bezwaarschrift niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht. De appellant heeft beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij stelt dat de gemeente niet correct heeft gehandeld in de verzending van de brief waarin hij in de gelegenheid werd gesteld om het verzuim te herstellen. De Raad van State heeft de zaak op 27 februari 2003 behandeld, waarbij zowel de appellant als de gemeente vertegenwoordigd waren. De Raad overweegt dat het bezwaarschrift niet de benodigde gronden bevatte en dat de gemeente appellant voldoende gelegenheid heeft gegeven om dit te herstellen. De verzending van de brief is correct uitgevoerd, en de Raad van State oordeelt dat de gemeente niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het feit dat de brief retour kwam. Uiteindelijk verklaart de Raad van State het beroep ongegrond en bevestigt de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200204357/1.
Datum uitspraak: 18 juni 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2001 heeft verweerder krachtens het Besluit horeca-,. sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) nadere eisen gesteld aan de inrichting van appellant, geheten "[naam]", gelegen op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 27 juni 2002, verzonden op 28 juni 2002, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard
.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 8 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op 9 augustus 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 26 september 2002, ingekomen bij de Raad van State
per faxbericht op dezelfde datum, heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 februari 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J.C. Kant, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door P.A. van der Wurff, ambtenaar van de gemeente en mr. M.M.W. Schrier, E. Miggelbrink en G. Puk, gemachtigden, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht bevat een bezwaarschrift de gronden van het bezwaar. Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 kan het bezwaar ingevolge artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.2. Vaststaat dat het bezwaarschrift dat appellant heeft ingediend tegen het besluit van 26 juni 2001 in strijd met artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht niet de gronden bevat waarop het bezwaar berust. Verweerder heeft daarop bij brief van 5 september 2001 appellant tot 4 oktober 2002 in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen en de gronden in te dienen. Deze brief is aangetekend verzonden naar het door appellant in het bezwaarschrift vermelde adres, maar is wegens onbestelbaarheid retour gezonden aan verweerder, omdat op dat adres geen brievenbus of bel aanwezig was.
De Afdeling is van oordeel dat, gelet op het vorenstaande, geen sprake is van een onjuiste verzending van de brief van 5 september 2001. Verweerder mocht ervan uitgaan dat het adres dat appellant zelf in zijn bezwaarschrift heeft vermeld, juist is. De Afdeling overweegt dat het door appellant hiertegen aangevoerde, dat verweerder had moeten weten dat appellant niet op het in het bezwaarschrift vermelde adres woont en dat verweerder daarom onderzoek had moeten verrichten naar de juiste adressering, niet kan worden aanvaard.
Nu appellant heeft verzuimd de gronden van het bezwaar in te dienen, heeft verweerder het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. mr. T.I. van Koten, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Koten
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2003
324