ECLI:NL:RVS:2003:AH9023

Raad van State

Datum uitspraak
2 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200300391/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor nieuwbouwwoning in Alphen aan den Rijn

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn op 6 juli 2001 geweigerd om aan appellant vrijstelling en een bouwvergunning te verlenen voor de realisatie van een nieuwbouwwoning op een perceel in Alphen aan den Rijn. Dit besluit werd op 13 juli 2001 verzonden. Appellant maakte bezwaar tegen deze weigering, maar het college verklaarde dit bezwaar op 29 november 2001 ongegrond, met een verzenddatum van 3 december 2001. Hierop heeft appellant beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 6 december 2002 uitspraak deed en het beroep ongegrond verklaarde. Appellant ging in hoger beroep bij de Raad van State, waarbij de zaak op 3 juni 2003 ter zitting werd behandeld. Appellant was zelf aanwezig, terwijl het college werd vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente.

De Raad van State overwoog dat het bouwplan in strijd was met het geldende bestemmingsplan "Buitengebied-West", dat de bestemming "Tuin, T" op het perceel voorschrijft. De planvoorschriften staan alleen bouwwerken tot een hoogte van maximaal 1 meter toe, wat het bouwplan van appellant in strijd met de regels maakt. Appellant betoogde dat het college ten onrechte geen vrijstelling had verleend op basis van de Woningwet en de Wet op de Ruimtelijke Ordening, maar de Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht geen grond vond voor dit betoog. De rechtbank had ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel van appellant niet gehonoreerd.

Uiteindelijk bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 2 juli 2003, waarbij de beslissing werd genomen in naam der Koningin.

Uitspraak

200300391/1.
Datum uitspraak: 2 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 december 2002 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2001, verzonden op 13 juli 2001, heeft het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn (hierna: het college) geweigerd aan appellant vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het realiseren van een nieuwbouwwoning op het perceel [locatie] te Alphen aan den Rijn (hierna: het perceel).
Bij besluit van 29 november 2001, verzonden op 3 december 2001, heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 december 2002, verzonden op 12 december 2002, heeft de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 januari 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 10 maart 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2003, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. E.J. Zorgdrager en mr. A.J. Braxhoven, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een nieuwbouwwoning op de plek, waar zich thans een agrarische schuur bevindt. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied-West” rust op het perceel de bestemming “Tuin, T”. Artikel 28, lid A, van de planvoorschriften bepaalt dat de op de kaart als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor tuin en erf, met de daarbij behorende andere bouwwerken en toegangspaden tot de gebouwen. Artikel 28, lid B bepaalt dat op deze gronden uitsluitend andere bouwwerken tot een hoogte van ten hoogste 1 m, ten dienste van genoemde bestemmingen worden gebouwd.
Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan.
2.2. Appellant betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het college, gelet op artikel 46, derde lid van de Woningwet, ten onrechte niet krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling heeft verleend. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet strookt met het ter zake van burgerwoningen in het buitengebied gevoerde beleid, zodat de vereiste instemming van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland niet zou worden verkregen en geen vrijstelling krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kon worden verleend. Voorts heeft de rechtbank het beroep op het gelijkheidsbeginsel terecht en op goede gronden niet gehonoreerd.
2.3. Het hoger beroep is derhalve ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2003
17-406.