ECLI:NL:RVS:2003:AH9081

Raad van State

Datum uitspraak
24 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200303330/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • R.G.P. Oudenaller
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake revisievergunning voor wijkonderkomen te Leiden

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 24 juni 2003 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoeker, wonend te [woonplaats], heeft beroep ingesteld tegen een besluit van 25 april 2003 van het college van burgemeester en wethouders van Leiden. Dit besluit betrof de verlening van een revisievergunning op basis van de Wet milieubeheer voor een wijkonderkomen aan de Hallenweg 14 te Leiden. De vergunning is verleend aan de sector Wijkbeheer van de gemeente Leiden, en is op 29 april 2003 ter inzage gelegd. Verzoeker betoogde dat de vergunning ten onrechte was verleend, omdat dit in strijd zou zijn met artikel 8.4, derde lid, van de Wet milieubeheer, waardoor zijn rechten op een eerder verleende vergunning zouden vervallen. Verzoeker stelde dat er overleg met de gemeente gaande was voor herontwikkeling van het gebied en dat het gebruik van het perceel door de gemeente slechts tijdelijk was.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 juni 2003, waar verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van verweerder. In zijn overwegingen concludeerde de Voorzitter dat de Wet milieubeheer niet in de weg staat aan het verlenen van een revisievergunning voor een wezenlijk andere inrichting dan die waarop de onderliggende vergunning betrekking had. De Voorzitter oordeelde dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vergunning kon worden verleend. De vergunning van 12 augustus 1988, die voor onbepaalde tijd was verleend aan een voormalig huurder, vervalt met ingang van het moment dat de nieuwe vergunning onherroepelijk wordt. Uiteindelijk heeft de Voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200303330/2.
Datum uitspraak: 24 juni 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2003, kenmerk 191/03, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan de gemeente Leiden, dienst Milieu en Beheer, sector Wijkbeheer (hierna: de sector Wijkbeheer), een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een wijkonderkomen, gelegen aan de Hallenweg 14 te Leiden, kadastraal bekend gemeente Leiden, sectie K, nummer 4588, gedeeltelijk. Dit besluit is op 29 april 2003 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 20 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 21 mei 2003, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 juni 2003, waar verzoeker in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoeker betoogt dat verweerder ten onrechte een revisievergunning heeft verleend, omdat daardoor in strijd met het bepaalde in artikel 8.4, derde lid, van de Wet milieubeheer de rechten die verzoeker aan een eerder verleende vergunning ontleende, komen te vervallen. Verzoeker stelt in dit verband met de gemeente in overleg te zijn om het hele gebied te gaan herontwikkelen. Bovendien is het gebruik van het betreffende perceel door de gemeente volgens verzoeker slechts van tijdelijke aard.
2.3. De Voorzitter overweegt als volgt. Bij besluit van 12 augustus 1988 is voor onbepaalde tijd een vergunning ingevolge de Hinderwet verleend aan de [voormalig huurder], die tot 30 september 1998 huurder was van het onderhavige perceel. Verzoeker is eigenaar van het perceel en heeft het perceel thans aan de sector Wijkbeheer verhuurd. Het is de Voorzitter uit de stukken gebleken dat de door de sector Wijkbeheer aangevraagde inrichting ongeveer driekwart van de aan [voormalig huurder] vergunde inrichting beslaat en wezenlijk andere activiteiten betreft dan in de onderliggende vergunning aan [voormalig huurder] vergund. De Voorzitter overweegt echter dat de Wet milieubeheer zich er niet tegen verzet dat een revisievergunning wordt verleend voor een wezenlijk andere inrichting dan die waarop de onderliggende vergunning ziet. Gelet op het vorenstaande is de Voorzitter van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan de sector Wijkbeheer een revisievergunning wordt verleend. Ingevolge artikel 8.4, vierde lid, van de Wet milieubeheer komt de vergunning van 12 augustus 1988 derhalve te vervallen met ingang van het tijdstip waarop de onderhavige vergunning onherroepelijk wordt.
2.4. Gelet op het vorenstaande wijst de Voorzitter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Oudenaller
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2003
179-415.