ECLI:NL:RVS:2003:AH9087

Raad van State

Datum uitspraak
25 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200303387/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.H.B. van der Meer
  • J.J. Schuurman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vrijstelling propedeutisch examen Geneeskunde Universiteit Leiden

In deze zaak heeft de examencommissie Geneeskunde van de Universiteit Leiden op 26 september 2001 een verzoek van appellante om vrijstelling van het vereiste propedeutisch examen en toegang tot het derde studiejaar afgewezen. Appellante heeft hiertegen administratief beroep ingesteld, dat op 5 juni 2002 door het college van beroep ongegrond werd verklaard. Vervolgens heeft appellante beroep ingesteld bij de rechtbank te 's-Gravenhage, die op 10 april 2003 de uitspraak van het college bevestigde. Appellante heeft hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij tevens verzocht om een voorlopige voorziening. De zaak is behandeld op 12 juni 2003, waarbij appellante en vertegenwoordigers van het college van beroep aanwezig waren.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat nader onderzoek niet nodig was en dat onmiddellijk uitspraak kon worden gedaan. De Raad heeft de relevante artikelen van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) besproken, die de rol van de examencommissie en de voorwaarden voor inschrijving na het propedeutisch examen regelen. Het bleek dat appellante niet voldeed aan de eisen, aangezien zij slechts één studiepunt had behaald van de 42 benodigde studiepunten voor de propedeutische fase. De examencommissie had derhalve in redelijkheid kunnen besluiten om geen vrijstelling te verlenen.

De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 25 juni 2003.

Uitspraak

200303387/1 en 200303387/2.
Datum uitspraak: 25 juni 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 10 april 2003 in het geding tussen:
appellante
en
het college van beroep voor de examens van de Universiteit Leiden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2001 heeft de examencommissie Geneeskunde (subcommissie propedeuse Geneeskunde) van de Faculteit der Geneeskunde van de Universiteit Leiden (hierna: de examencommissie) een verzoek van appellante, om vrijstelling van het vereiste propedeutisch examen en toegang tot het derde studiejaar te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 5 juni 2002 heeft het college van beroep het daartegen door appellante ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 april 2003, verzonden op 16 april 2003, heeft de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 24 mei 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 26 mei, 27 mei en 7 juni 2003. Deze brieven zijn aangehecht. Bij eerstgenoemde brief heeft appellante de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 3 juni 2003 heeft het college van beroep van antwoord gediend.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2003, waar appellante in persoon en het college van beroep, vertegenwoordigd door mr. M.A.C. de Boer, secretaris van het college van beroep, bijgestaan door drs. H.L. Hendrix, directeur Dienst Onderwijs en Studentenzaken van het Leids Universitair Medisch Centrum, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Aangezien nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, wordt met overeenkomstige toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, onmiddellijk uitspraak gedaan in de hoofdzaak.
2.2. Ingevolge artikel 7.12, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW) - voorzover thans van belang - stelt het instellingsbestuur ten behoeve van het afnemen van examens en ten behoeve van de organisatie en de coördinatie van de tentamens voor elke door de instelling aangeboden opleiding of voor groepen van opleidingen een examencommissie in.
Ingevolge artikel 7.30, eerste lid, geldt voor de inschrijving voor een opleiding na het propedeutisch examen als eis het bezit van een getuigschrift van het met goed gevolg afgelegde propedeutisch examen van die opleiding of van het met goed gevolg afgelegde propedeutisch examen dat die opleiding en een of meer andere opleidingen gemeen hebben.
Ingevolge artikel 7.30, derde lid, kan de examencommissie, met inachtneming van het terzake bepaalde in de onderwijs- en examenregeling, in afwijking van het eerste lid, aan degene die is ingeschreven, op zijn verzoek, reeds de toegang tot het afleggen van een of meer onderdelen van het kandidaatsexamen of, indien geen kandidaatsexamen is ingesteld, tot het afleggen van een of meer onderdelen van het afsluitend examen verlenen voordat hij het propedeutisch examen van de desbetreffende opleiding met goed gevolg heeft afgelegd.
Ingevolge artikel 7.61, eerste lid, aanhef en onder f, - voorzover thans van belang - kan een betrokkene beroep instellen bij het college van beroep voor de examens tegen beslissingen van examencommissies.
2.3. Met de uitspraak van de Afdeling van 11 januari 1999, inzake nummers H01.98.1838/P90 en K01.98.0293, is in rechte komen vast te staan dat alle studiepunten die appellante eerder voor de propedeutische fase van de opleiding Geneeskunde had behaald, zijn vervallen. Gebleken is dat appellante sindsdien slechts één studiepunt van de in totaal 42 benodigde studiepunten voor de propedeutische fase heeft behaald. Daarmee voldoet zij niet aan de in artikel 7.30, eerste lid, van de WHW gestelde eis.
Met inachtneming hiervan is geen plaats voor het oordeel dat de examencommissie niet in redelijkheid van toepassing van artikel 7.30, derde lid, van de WHW heeft kunnen afzien.
2.4. Het college van beroep heeft het administratief beroep op goede gronden ongegrond verklaard.
2.5. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat derhalve geen grond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Schuurman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2003
282.