ECLI:NL:RVS:2003:AH9376

Raad van State

Datum uitspraak
30 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200303605/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • C. Taal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake kennisgeving overbrenging afvalstoffen onder de EVOA

In deze zaak heeft de Raad van State op 30 juni 2003 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de Wet milieubeheer en de Europese Verordening inzake de overbrenging van afvalstoffen (EVOA). Verzoekster, Sita Nederland Holding B.V., had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, dat haar kennisgeving van 25 april 2003 met betrekking tot de overbrenging van afvalstoffen buiten behandeling was gelaten. De kennisgeving betrof de overbrenging van 20.000.000 kg residu na sortering van bouw- en sloopafval en bedrijfsafval. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 juni 2003, waarbij zowel verzoekster als verweerder vertegenwoordigd waren.

De Voorzitter overwoog dat het bestreden besluit onbevoegd was genomen, omdat het Hoofd Internationaal Meldpunt Afvalstoffen niet de juiste mandaat had om dit besluit te nemen. Dit leidde tot de conclusie dat het besluit voor schorsing in aanmerking kwam. De Voorzitter benadrukte dat de EVOA een duidelijke procedure voorschrijft voor kennisgevingen en dat de termijn van 30 dagen voor bezwaar tegen de overbrenging niet mocht worden gefrustreerd door het uitblijven van aanvullende gegevens van de kennisgever.

De beslissing van de Voorzitter was om het besluit van 25 april 2003 te schorsen en te bepalen dat de Minister de kennisgeving binnen drie dagen na de uitspraak moest doorsturen naar de bevoegde autoriteiten. Tevens werd de Minister veroordeeld in de proceskosten van verzoekster en moest het griffierecht worden vergoed. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele afhandeling van kennisgevingen onder de EVOA en de verantwoordelijkheden van de bevoegde autoriteiten.

Uitspraak

200303605/1.
Datum uitspraak: 30 juni 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Sita Nederland Holding B.V.”, gevestigd te Arnhem,
verzoekster,
en
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij brief van 25 april 2003, kenmerk IMA/NL105195/3b, heeft verweerder besloten de door verzoekster, krachtens de Verordening 259/93/EEG van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (hierna: de EVOA), gedane kennisgeving, nummer NL 105195, buiten behandeling te laten.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 3 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 5 juni 2003, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 juni 2003, waar verzoekster, vertegenwoordigd door L.C.W. van Veen, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.M.A.W. Flendrie, mr. ing. J.A. Koreman en drs. S.A.N. Geerling, ambtenaren van het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Verweerder heeft op 23 december 2002 een kennisgeving ontvangen van verzoekster met betrekking tot haar voornemen tot overbrenging van 20.000.000 kg residu na sortering van bouw- en sloopafval en bedrijfsafval. In de thans in geding zijnde brief is besloten de kennisgeving buiten behandeling te laten omdat deze onvoldoende gegevens bevat om als aanvraag in behandeling genomen te kunnen worden.
2.2. Verzoekster voert aan dat verweerder de in de EVOA opgenomen kennisgevingsprocedure blokkeert, hetgeen bij haar leidt tot nadelige gevolgen voor de continuïteit in de bedrijfsvoering.
2.3. Ingevolge artikel 10.58, derde lid, van de Wet milieubeheer is de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 36 van de EVOA. De Voorzitter stelt vast dat het bestreden besluit is genomen door het Hoofd Internationaal Meldpunt Afvalstoffen. Ter zitting heeft verweerder erkend dat deze hiertoe niet door hem is gemandateerd. Het bestreden besluit is derhalve onbevoegd genomen. Het komt om deze reden voor schorsing in aanmerking.
2.4. In artikel 6, eerste lid, van de EVOA is bepaald, voorzover hier van belang, dat wanneer de kennisgever voornemens is in bijlage III genoemde voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen van een Lid-Staat naar een andere Lid-Staat over te brengen en/of deze door een of meer andere Lid-Staten heen te voeren, hij een kennisgeving aan de bevoegde autoriteit van bestemming en een afschrift daarvan aan de bevoegde autoriteit van verzending en van doorvoer, alsmede aan ontvanger zendt.
Ingevolge artikel 6, achtste lid, van de EVOA, kan de bevoegde autoriteit van verzending in overeenstemming met de nationale wetgeving besluiten de kennisgeving zelf te zenden aan de bevoegde autoriteit van bestemming, met afschrift aan de ontvanger en de bevoegde autoriteit van doorvoer, in plaats van dit door de kennisgever te laten doen. Hieraan is uitvoering gegeven door artikel 4a, eerste en tweede lid, van het besluit Wijziging Regeling EEG-verordening overbrenging afvalstoffen. Ingevolge dit artikel, voorzover hier relevant, zendt de kennisgever de kennisgeving als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de EVOA aan de Minister. De Minister zendt deze kennisgeving vervolgens aan de bevoegde autoriteit van bestemming.
In artikel 7, eerste lid, van de EVOA, wordt bepaald dat de bevoegde autoriteit van bestemming binnen drie dagen na ontvangst van de kennisgeving een ontvangstbevestiging aan de kennisgever en een afschrift daarvan aan de andere bevoegde autoriteiten en aan de ontvanger zendt.
In artikel 7, tweede lid, van de EVOA is bepaald dat de bevoegde autoriteiten van bestemming, verzending en doorvoer na verzending van de ontvangstbevestiging over een termijn van 30 dagen beschikken om bezwaar te maken tegen de overbrenging. Een bezwaar moet zijn gebaseerd op het vierde lid. Elk bezwaar moet binnen de termijn van 30 dagen schriftelijk aan de kennisgever en aan de andere betrokken bevoegde autoriteit worden toegezonden. De betrokken autoriteiten kunnen besluiten binnen een termijn van minder dan 30 dagen schriftelijke toestemming te geven.
Ingevolge artikel 10 van de EVOA is de overbrenging van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen die nog niet in een van de bijlagen II, III en IV zijn opgenomen, onderworpen aan dezelfde procedures als in de artikelen 6 tot en met 8 zijn vermeld, behalve dat de instemming van de betrokken bevoegde autoriteiten vóór de aanvang van de overbrenging schriftelijk moet worden gegeven.
2.5. De Voorzitter overweegt dat de in artikel 7, tweede lid, van de EVOA opgenomen termijn van 30 dagen waarbinnen bezwaar kan worden gemaakt tegen de overbrenging erop is gericht om binnen een redelijke, althans afgebakende, termijn zekerheid te verschaffen omtrent de mogelijkheid om de in bijlage III, voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen van een Lid-Staat naar een andere Lid-Staat over te brengen en/of deze door een of meer andere Lid-Staten heen te voeren. Indien zich, zoals hier, een geval als bedoeld in artikel 10 van de EVOA voordoet, dient naar het oordeel van de Voorzitter eveneens binnen de in artikel 7, tweede lid, van de EVOA genoemde termijn van 30 dagen zekerheid te zijn verschaft of al dan niet wordt ingestemd met overbrenging. Naar het oordeel van de Voorzitter wordt dit gefrustreerd indien artikel 6, achtste lid, van de EVOA in samenhang met artikel 4a van het besluit Wijziging Regeling EEG-verordening overbrenging afvalstoffen aldus wordt toegepast dat de doorzending van de kennisgeving door de bevoegde autoriteit van verzending wordt opgehouden in afwachting van nadere gegevens van de kennisgever. Dit laat overigens onverlet dat verweerder gedurende de in artikel 7, tweede lid, van de EVOA genoemde termijn van 30 dagen om aanvulling van gegevens kan vragen.
2.6. Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van verweerder van 25 april 2003, kenmerk IMA/NL/105195/3b;
II. treft de voorlopige voorziening dat verweerder de door haar ontvangen kennisgeving, nummer NL 105195, binnen 3 dagen na verzending van deze uitspraak doorzendt naar de bevoegde autoriteiten van bestemming;
III. veroordeelt de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in de door verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 44,77; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden (het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) te worden betaald aan verzoekster;
IV. gelast dat de Staat der Nederlanden (het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Taal
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2003
325.