200206481/1.
Datum uitspraak: 9 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats]
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
Bij besluit van 26 februari 2002 heeft de gemeenteraad van Terschelling, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van
15 februari 2002, vastgesteld het bestemmingsplan "Midsland-Noordermiede".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 8 oktober 2002, kenmerk 500836, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 6 december 2002, bij de Raad van State ingekomen op 9 december 2002, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 mei 2003, waar verweerder, vertegenwoordigd door drs. K. van Stralen, ambtenaar bij de provincie, is verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van Terschelling, vertegenwoordigd door J.J.W. Hellevoort, ambtenaar bij de gemeente. Appellante is - met bericht van afwezigheid - niet verschenen.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan voorziet in een nieuwe woonuitbreiding met ongeveer 150 woningen ten noordoosten van Midsland.
Verweerder heeft bij zijn bestreden besluit het plan gedeeltelijk goedgekeurd.
2.3. Appellante stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden". Zij voert aan dat de hier voorziene woningbouw financieel niet haalbaar is. Verder is de voorziene woningbouw in strijd met het beleid met betrekking tot de woningbouwcontingentering, aldus appellante, die er tevens op wijst dat de voorziene woningbouw in strijd is met het Landschapsbeleidsplan Terschelling van 1989 en het Structuurplan "Terschelling voorbij 2000". Appellante stelt in het bijzonder primair dat haar veevervoerbedrijf op haar perceel, kadastraal bekend gemeente Terschelling, sectie H, no. 517, ten onrechte niet als zodanig is bestemd. Secundair brengt zij naar voren dat - indien de woonbestemming op haar perceel toch aanvaardbaar is - zij hier zelf tot bouw van een aantal woningen zou willen overgaan.
2.3.1. Verweerder heeft geen reden gezien het bestreden plandeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft dit plandeel goedgekeurd. Hij heeft onder meer overwogen dat de hier voorziene woningbouw financieel haalbaar is. Voorts doet zich geen strijd voor met het provinciale of gemeentelijke beleid, aldus verweerder.
2.3.2. Ingevolge artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 verricht het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied van de gemeente onderzoek naar de bestaande toestand in en naar de mogelijke en wenselijke ontwikkeling van de gemeente. Bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan heeft dit onderzoek van stonde af aan mede betrekking op de uitvoerbaarheid van het plan. Blijkens de Nota van toelichting op dit besluit betreft het daarbij onder meer de economische uitvoerbaarheid.
In paragraaf 8.2. van de plantoelichting wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid. De Afdeling overweegt voorts dat ingevolge artikel 4, lid B, onder 1, sub e, van de planvoorschriften, voor zover hier relevant, binnen de bestemming “Woondoeleinden” het aantal aaneengebouwde hoofdgebouwen ten hoogste twee zal bedragen. Ter zitting is van de zijde van de gemeenteraad aangegeven dat mogelijk het woningbouwprogramma wordt uitgevoerd dat in de plantoelichting is verwoord en uitgaat van met name rijtjeswoningen. In dat geval zal gebruik moeten worden gemaakt van de vrijstellingsbevoegdheid van artikel 4, lid D, onder 3, ingevolge welke het college van burgemeester en wethouders met inachtneming van het gestelde in de beschrijving in hoofdlijnen vrijstelling kan verlenen van het bepaalde in lid B, onder 1, sub e, en kan toestaan dat het aantal aaneengebouwde hoofdgebouwen wordt vergroot tot maximaal 6. Ter zitting is van de zijde van de gemeenteraad verklaard dat het uitvoeren van dit woningbouwprogramma zou leiden tot een beperkt exploitatietekort van ongeveer € 500.000,- dat kan worden aangezuiverd uit gemeentelijke budgetten. Er is niet gebleken van feiten en/of omstandigheden die ertoe aanleiding geven de juistheid van deze verklaring in twijfel te trekken. Voorts is ter zitting van de zijde van de gemeenteraad aangegeven dat het ook mogelijk is dat het woningbouwprogramma zal worden gewijzigd in die zin dat er vrijstaande of halfvrijstaande woningen worden gebouwd hetgeen mogelijk is gelet op het bepaalde in het eerdergenoemde artikel 4, lid B, onder 1, sub e. De Afdeling leidt uit de stukken en het verhandelde ter zitting af dat dit niet zal leiden tot een exploitatietekort. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de economische uitvoerbaarheid van het plan voldoende is gewaarborgd.
2.3.3. De Afdeling stelt vast dat in de rapportage "Wenjen yn Fryslân, woningbouwbeleid 1998-2010" van het college van gedeputeerde staten van Fryslân richtgetallen voor het aantal woningen in Fryslân voor de periode 1998-2010 zijn opgenomen. Uit de stukken kan worden afgeleid dat voor de gemeente Terschelling het richtgetal 215 woningen bedraagt en dat de richtgetallen voor de eilanden - zoals Terschelling - indicatief zijn. Gemeenten moeten aantonen welke woningbehoefte er is. Daarbij kan het richtgetal eventueel naar boven of beneden worden bijgesteld. In dit verband is van belang dat het college van gedeputeerde staten van Fryslân blijkens de stukken heeft ingestemd met het verzoek om een verhoging van het richtgetal met 75 woningen. Dit verzoek was opgenomen in het “Woonplan Terschelling”. In dit Woonplan is een taakstelling voor Midsland-Noordermiede opgenomen van 60 woningen in de periode tot 2005.
De Afdeling acht het geschetste beleid niet onredelijk.
In het plan wordt ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" uitgegaan van maximaal 60 woningen. Voorts is niet gebleken dat voor Midsland-Noordermiede dit aantal in andere plannen voor de periode tot 2005 zal worden overschreden. Gelet hierop doet zich geen strijd voor met het beleid met betrekking tot de woningbouwcontingentering.
2.3.4. In paragraaf 6 van het Landschapsbeleidsplan is de landschapsvisie opgenomen, die zich uitspreekt over een wenselijke landschappelijke ontwikkeling van het plangebied. In paragraaf 6.4. is de visie op het (weg)dorpenlandschap opgenomen. Hierin is, voor zover hier relevant, aangegeven dat de ruimtelijke geleding bewoningsas west-oost gehandhaafd moet worden. Derhalve mag geen verdere verdichting tussen de dorpen plaatsvinden. Het uitbreidingsbeleid is voornamelijk gericht op de dorpen Midsland en Hoorn. In Midsland zijn de hogere gronden nagenoeg alle bebouwd. Bij eventuele toekomstige dorpsuitbreidingen dient een afweging gemaakt te worden of deze aan de bestaande kernen gekoppeld dienen te worden dan wel dat een situering op een nieuwe locatie de voorkeur geniet.
In het structuurplan wordt ten aanzien van het thema "natuur en landschap", voor zover hier relevant, als "streefbeeld" genoemd dat het enigszins stedelijke karakter van Midsland mogelijkheden biedt voor grootschaliger en meer stedelijke vormen van bebouwing. Op p. 86 van het structuurplan wordt, voor zover hier relevant, aangegeven dat het open houden van grootschalige en kenmerkende open ruimten en open gebieden wordt voorgestaan. De zone tussen Midsland en Midsland-Noord wordt als voorbeeld genoemd. In directe aansluiting op Midsland dienen, mits landschappelijk goed ingepast, mogelijkheden te blijven voor uitbreiding van dorpsbebouwing.
De Afdeling acht het geschetste beleid niet onredelijk.
Wat betreft de noodzaak van de voorziene woningbouw is blijkens de plantoelichting de druk op de woningmarkt van Terschelling groot. De vraag naar woningen stijgt als gevolg van tekorten in zowel de huur- als koopsector, aldus de plantoelichting. Dit klemt te meer nu aan het plandeel met de bestemming "Uit te werken woondoeleinden" goedkeuring is onthouden. In hoofdstuk 3 van de plantoelichting is de keuze voor de locatie nader onderbouwd. In diverse gemeentelijke plannen is een uitbreiding van Midsland aan de noordzijde opgenomen. In dit verband is van belang dat blijkens de stukken de voorziene woningbouw aansluit bij de hiervan ten westen gelegen bestaande bebouwing aan de Heereweg en het St. Janspad en de hiervan ten zuiden gelegen bestaande bebouwing aan de Oosterburen. Voorts is van belang dat - mede in verband met de genoemde onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Uit te werken woondoeleinden" - er een niet geringe open ruimte resteert als buffer tussen Midsland en Midsland-Noord en dat de zichtlijn vanaf de Midslander-Hoofdweg naar het open tussengebied ten noorden van Midsland in stand blijft. Gelet op het vorenstaande is de voorziene woningbouw niet in strijd met het Landschapsbeleidsplan en het structuurplan.
2.3.5. Zoals hiervoor is overwogen blijkt wat betreft de noodzaak van de voorziene woningbouw uit de plantoelichting dat de druk op de woningmarkt van Terschelling groot is. In de plantoelichting wordt gesteld dat de vraag naar woningen stijgt als gevolg van tekorten in zowel de huur- als koopsector.
Voorts wordt blijkens de stukken van de zijde van het gemeentebestuur overleg gevoerd met appellante over de aankoop van het veevervoerbedrijf. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het aannemelijk is dat de bestemming “Woondoeleinden” voor het aan de orde zijnde perceel binnen de planperiode zal worden verwezenlijkt.
2.3.6. De vraag wie tot realisatie van de woonbestemming op het perceel van appellante mag overgaan, heeft betrekking op de uitvoering van het plan en kan hier derhalve niet aan de orde komen aangezien in deze procedure uitsluitend de beslissing omtrent goedkeuring van het plan kan worden beoordeeld.
2.3.7. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bestreden plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan bedoeld plandeel.
Het beroep van appellante is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en dr. J.J.C. Voorhoeve , Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Kooijman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2003