ECLI:NL:RVS:2003:AH9497

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200301279/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om mutatie eigen bijdrage rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam, die op 23 januari 2003 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant had eerder, op 2 november 1999, een verzoek ingediend bij het bureau van de raad voor rechtsbijstand Amsterdam om mutatie van zijn eigen bijdrage. Dit verzoek werd afgewezen. Vervolgens verklaarde de raad voor rechtsbijstand Amsterdam op 3 juli 2000 het daartegen door de appellant ingestelde administratief beroep ongegrond. De rechtbank te Amsterdam bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 23 januari 2003.

De appellant heeft op 21 februari 2003 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden op 4 maart 2003 heeft aangevuld. De zaak is behandeld op 13 juni 2003, waarbij de appellant in persoon aanwezig was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, in het bijzonder artikel 10 van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand (Bdr), zoals dit gold tot 15 juni 2000.

De appellant betoogde dat de oude bepaling van artikel 10 Bdr onrechtvaardig en discriminerend was en dat de gewijzigde bepaling ook op zijn situatie van toepassing zou moeten zijn. De Afdeling oordeelde echter dat de overgangsbepaling van toepassing was en dat de raad terecht had geweigerd om de eigen bijdrage van de appellant op nihil te stellen, aangezien er meer dan drie maanden waren verstreken tussen het aanhangig maken van de procedure en het indienen van de tweede aanvraag om een toevoeging.

De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 9 juli 2003.

Uitspraak

200301279/1.
Datum uitspraak: 9 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 23 januari 2003 in het geding tussen:
appellant
en
de raad voor rechtsbijstand Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 november 1999 heeft het bureau van de raad voor rechtsbijstand Amsterdam het verzoek van appellant om mutatie van de eigen bijdrage afgewezen.
Bij besluit van 3 juli 2000 heeft de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (hierna: de raad) het daartegen door appellant ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 januari 2003, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 21 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 maart 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 15 april 2003 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juni 2003, waar appellant in persoon is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 10 van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand (hierna: het Bdr), zoals dit tot 15 juni 2000 gold, is, indien ter zake van de behartiging van hetzelfde rechtsbelang binnen drie maanden nadat de procedure, waarvoor is toegevoegd, aanhangig is gemaakt, opnieuw een toevoeging voor een procedure wordt gevraagd, slechts eenmaal een eigen bijdrage verschuldigd.
2.2. Appellant voert aan dat het oudtijds geldende artikel 10 van het Bdr een onrechtvaardige, discriminerende, ongerijmde bepaling is, welke naar aanleiding van zijn bezwaren en aandringen gewijzigd is met ingang van 15 juni 2000. Hij stelt zich op het standpunt dat het gewijzigde artikel 10 ook in zijn situatie behoort te worden toegepast.
2.2.1. Dit betoog faalt. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat, gelet op artikel II van het Besluit van 8 juni 2000 (Stb. 2000, 242, in werking getreden op 15 juni 2000), in het geval van appellant artikel 10 van het Bdr, zoals dat gold vóór laatstgenoemde datum, van toepassing is. Niet valt in te zien dat de hierbedoelde in een algemeen verbindend voorschrift vervatte overgangsbepaling niet voor appellant zou gelden op de enkele grond dat hij de – in zijn ogen onbillijke - oude redactie van artikel 10 Bdr te vuur en te zwaard heeft bestreden.
2.2.2. Gelet daarop moet met de rechtbank worden geoordeeld, dat nu niet in geschil is dat er meer dan drie maanden zijn gelegen tussen het door appellant aanhangig maken van de procedure waarvoor is toegevoegd, en het indienen van zijn tweede aanvraag om een toevoeging, de raad terecht heeft geweigerd om de eigen bijdrage van appellant op nihil te stellen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2003
195-209.