ECLI:NL:RVS:2003:AH9833

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200302708/3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • J.J. Schuurman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake kapvergunning voor bomen in Amsterdam

In deze zaak heeft het dagelijks bestuur van stadsdeel Amsterdam Oud Zuid op 25 juli 2002 een vergunning verleend voor de kap van een iep en het verplanten van een aantal lindebomen aan de Gabriël Metsustraat te Amsterdam. De stichting 'Stichting Belangenbehartiging Bewoners en Ondernemers Oud-Zuid' heeft hiertegen bezwaar gemaakt, dat op 25 februari 2003 ongegrond is verklaard. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam op 10 april 2003 het beroep van de stichting tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

De stichting heeft hierop hoger beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft op 28 april 2003 de voorlopige voorziening getroffen, waarbij het besluit van 25 juli 2002 en het besluit van 25 februari 2003, voor zover het de iep betreft, zijn geschorst. De zitting vond plaats op 12 juni 2003, waar de stichting en het dagelijks bestuur vertegenwoordigd waren.

De Voorzitter heeft overwogen dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de uitspraak van de voorzieningenrechter niet in stand zal blijven. Daarom is besloten om de voorlopige voorziening op te heffen en het verzoek voor het overige af te wijzen. De Voorzitter heeft ook opgemerkt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is op 9 juli 2003 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

200302708/3.
Datum uitspraak: 9 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de stichting "Stichting Belangenbehartiging Bewoners en Ondernemers Oud-Zuid", gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam van 10 april 2003 in het geding tussen:
verzoekster
en
het dagelijks bestuur van stadsdeel Amsterdam Oud Zuid.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 juli 2002 heeft het dagelijks bestuur van stadsdeel Amsterdam Oud Zuid (hierna: het dagelijks bestuur) aan Stadsdeelwerken, Afdeling Nieuw Werk, van het stadsdeel, vergunning verleend voor de kap van een iep en het verplanten van een aantal lindebomen aan de Gabriël Metsustraat te Amsterdam.
Bij besluit van 25 februari 2003 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door verzoekster gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 april 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door verzoekster ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoekster bij brief van 28 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 mei 2003.
Voorts heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft op 28 april 2003 bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van 25 juli 2002, alsmede dat van 25 februari 2003, voorzover het de iep betreft geschorst en overwogen dat ambtshalve tot opheffing of wijziging van de getroffen voorlopige voorziening kan worden overgegaan.
De Voorzitter heeft het verzoek en de mogelijkheid van opheffing of wijziging van de getroffen voorziening ter zitting behandeld op 12 juni 2003, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. S.M. van Velsen, advocaat te Amsterdam, H. van der Kleij en M. Lubbers, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J. de Groot en A. van Staalduinen, beiden werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Er is thans geen aanleiding om te veronderstellen dat de uitspraak van de voorzieningenrechter in het bodemgeschil niet in stand zal blijven, althans dat geoordeeld zal worden dat de kapvergunning niet verleend had mogen worden.
2.2. Dat brengt mee dat de op 28 april 2003 getroffen voorlopige voorziening dient te worden opgeheven en het verzoek voor het overige dient te worden afgewezen.
2.3. Overigens is namens het dagelijks bestuur ter zitting verklaard dat eerst in september 2003 ter plekke met rioleringswerkzaamheden wordt begonnen en niet vóór september met velling van de iep of verplaatsing van linden, zodat verzoekster nog de gelegenheid heeft om te trachten het dagelijks bestuur ervan te overtuigen dat het de voorkeur verdient dat de aanpassing van de weg zo plaatsvindt, dat het niet tot velling hoeft te komen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
heft de ten aanzien van de iep op 28 april 2003 getroffen voorlopige voorziening op en wijst het verzoek voor het overige af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Schuurman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2003
66-282.