200204541/1.
Datum uitspraak: 16 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. het college van burgemeester en wethouders van Margraten,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Bij besluit van 18 december 2001 heeft de gemeenteraad van Margraten, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 20 november 2001, het bestemmingsplan “Sint Geertruid” vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 2 juli 2002, no. 2002/27229, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 20 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op 21 augustus 2002, en appellant sub 2 bij brief van 2 september 2002, bij de Raad van State ingekomen op 3 september 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 27 september 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 11 december 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken binnengekomen van appellant sub 1. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2003, waar appellant sub 1, vertegenwoordigd door mr. M.M.E. Wetzels, ambtenaar van de gemeente, appellant sub 2, in persoon en bijgestaan door mr. J.J. Janssen, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. G.L. Kluter, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Tevens is de gemeenteraad daar gehoord, vertegenwoordigd door mr. M.M.E. Wetzels, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan geeft een actuele planologische regeling voor het dorp Sint Geertruid. Het maakt bovendien aan de noordzijde van het dorp uitbreiding met woningbouw mogelijk.
Verweerder heeft het plan gedeeltelijk goedgekeurd.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.3. [Appellant sub 2], die woont aan de [locatie] te [plaats], heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte (gedeeltelijk) goedkeuring heeft verleend aan de uitbreidingslocatie “Karreweg” aan de noordzijde van het dorp (hierna ook: de uitbreidingslocatie). Hij heeft gesteld dat de woningbehoefte van Sint Geertruid onvoldoende is onderbouwd.
2.3.1. De gemeenteraad heeft aan het door appellant bedoelde plandeel de bestemmingen “Woondoeleinden”, “Woondoeleinden uit te werken”, “Verkeersdoeleinden” en “Groenvoorzieningen” toegekend. De gemeenteraad heeft gesteld dat de uitbreiding (inclusief uit te werken gedeelte ongeveer 80 woningen tot 2012) is gebaseerd op de woningbehoefte, die is onderzocht door onderzoeksinstituut ETIL op grond waarvan de Volkshuisvestingsvisie en het Volkshuisvestingplan 1996-2010 zijn vastgesteld. Hij wijst voorts op de provinciale richtcijfers voor de woningbouw, die een totale richtcijfercapaciteit voor de kern Sint Geertruid geven van 77 woningen tot en met 2009.
2.3.2. Verweerder heeft in deze beroepsgrond geen reden gezien dit gedeelte van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft dit plandeel in zoverre goedgekeurd. Verweerder sluit zich aan bij het standpunt van de gemeenteraad en stelt daarnaast dat er geen aanleiding is te veronderstellen dat de woningbehoefte dusdanig is afgenomen dat de uitbreidingslocatie niet zou kunnen worden gerealiseerd. Daarbij wijst hij erop dat een gedeelte van het toekomstige woongebied uitsluitend kan worden gerealiseerd via een uitwerkingsplan, en dat hij een wijziging van de woningbehoefte in de afweging van dat plan kan betrekken. Hij acht het ter beschikking stellen van woningbouwkavels aan burgers in de andere kernen acceptabel, mede omdat in die kernen slechts zeer beperkte uitbreidingsmogelijkheden bestaan.
2.3.3. Blijkens de plantoelichting zijn er op dit moment nog nauwelijks woningbouwmogelijkheden in Sint Geertruid, terwijl de behoefte daaraan wel groot is. Uit de Volkshuisvestingsvisie (1996-2010) blijkt dat er in totaal in Sint Geertruid behoefte is aan 86 woningen, waarvan 34 vrijstaande (zelfbouw)woningen, 22 twee onder een kap-woningen en 30 specifieke ouderenwoningen.
De Afdeling is van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aan deze aantallen ten grondslag liggende onderzoeksgegevens onjuist zijn, of dat deze onderzoeksgegevens onvoldoende grondslag geven voor de onderbouwing van de woningbehoefte. Evenmin acht de Afdeling aannemelijk geworden dat, zoals appellant stelt, een aantal van deze woningen op de vrije markt terecht zullen komen. Daarbij neemt zij in aanmerking dat met de eigenaar van een deel van de locatie een samenwerkingsovereenkomst is gesloten waarin is opgelegd dat men zich wat betreft het uitgeven van kavels en het verkopen van woningen dient te conformeren aan het ten tijde van de kaveluitgifte vigerende uitgiftebeleid van de gemeente Margraten.
Voor zover appellant stelt dat Sint Geertruid een overloopfunctie zal gaan vervullen, hetgeen in strijd is met de oorspronkelijke opzet en argumentatie die ten grondslag heeft gelegen aan het plan, overweegt de Afdeling dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan kan afwijken van het (voor)ontwerp. Slechts indien de afwijkingen naar aard en omvang zo groot zijn, dat sprake is van een ander plan, dient de wettelijke procedure opnieuw doorlopen te worden. Hiervan is naar het oordeel van de Afdeling geen sprake.
2.4. Appellant heeft voorts aangevoerd dat hij het oneens is met de opvatting van verweerder dat de gekozen locatie de meest acceptabele uitbreidingslocatie is en dat de afronding van de kern een beter aanzicht zal krijgen. Hij acht de uitbreidingslocatie een inbreuk op de landschappelijke openheid en een aantasting van het beschermd dorpsgezicht, hetgeen volgens hem tevens in strijd is met de Atlas Ruimtelijke Kwaliteit ”De entree tot het plateau” van Sint Geertruid.
2.4.1. De gemeenteraad is van mening dat de gekozen locatie, na afweging van aardkundige, archeologische, natuurlijke, ecologische, landschappelijke, cultuurhistorische en visuele waarden, de meest acceptabele uitbreidingslocatie in Sint Geertruid is. Daarbij wijst hij er onder meer op dat de uitbreidingslocatie een vrij vlak hooggelegen reliëf betreft, ingeklemd tussen bestaande bebouwing, waardoor reeds sprake is van een zekere mate van aantasting van dit hoog-terrasplateau. Voorts wijst hij erop dat door gewijzigde verkaveling het doorzicht vanaf het noorden op de achterzijde van de woningen in het beschermd dorpsgezicht wordt gehandhaafd. De Atlas Ruimtelijke Kwaliteit ”De entree tot het plateau” van Sint Geertruid is volgens de gemeenteraad in feite een beleidsregel die alleen betrekking heeft op het beschermd dorpsgezicht en niet van toepassing is op de uitbreidingslocatie “Karreweg”.
2.4.2. Verweerder heeft in deze beroepsgronden geen reden gezien dit gedeelte van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plandeel in zoverre goedgekeurd. Hij heeft daartoe onder meer overwogen dat de gemeenteraad er belang aan mocht hechten dat de uitbreidingslocatie binnen de contour van de kern Sint Geertruid ligt zoals deze is aangewezen in het kader van de Partiële streekplanherziening Openruimte- en Bufferzonebeleid Zuid-Limburg. Bij de bepaling van deze contouren zijn alle belangen, waaronder de cultuurhistorische belangen, betrokken. Hij is voorts van mening dat de planologische afweging op een goede wijze heeft plaatsgevonden.
2.4.3. Uit de stukken, waaronder het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak, en het verhandelde ter zitting, blijkt het volgende. De uitbreidingslocatie “Karreweg” ligt op de grens tussen de bebouwde kom en het buitengebied. Het gebied ligt binnen de bebouwingscontour die rondom Sint Geertruid is getrokken in de “Partiële streekplanherziening Openruimte- en Bufferzonebeleid Zuid-Limburg”, vastgesteld op 17 december 1999. Tot voor kort werd het hele gebied gebruikt als fruitboomgaard. Inmiddels is het oostelijk deel van de fruitbomen gerooid. Het oostelijk deel van het gebied heeft de bestemmingen “Woondoeleinden” en “Groenvoorzieningen” gekregen, het westelijk deel de bestemming “Woondoeleinden uit te werken”. Het oostelijk deel sluit aan bij de vrij recente nieuwbouwwijk aan De Uithof en De Munckhof. Ten zuidwesten van de locatie ligt een gebied dat in gebruik is als huisweide van de monumentale boerderij de Genhof. Ten westen van de uitbreidingslocatie ligt de Burgemeester Wolfsstraat, die aan de westzijde met woningen is bebouwd.
Een deel van het dorp Sint Geertruid is bij besluit van 14 december 1993 aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Onder meer de Dorpsstraat, met de daarlangs liggende bebouwing en de achterliggende gronden, is hierbij aangewezen. Ook een gebied ten zuiden en ten zuidwesten van de Dorpsstraat valt onder de aanwijzing als beschermd dorpsgezicht. Het plangebied ligt ten noorden van de Dorpsstraat en grenst daar niet direct aan. Tussen het westelijk deel van de uitbreidingslocatie en de Dorpsstraat ligt de kavel van de eerdergenoemde boerderij de Genhof. Deze kavel ligt niet binnen de begrenzing van het beschermd dorpsgezicht.
Vanaf een aantal plaatsen in de Dorpsstraat heeft men zicht op de uitbreidingslocatie, omdat de bebouwing in de Dorpsstraat, die overwegend aaneengesloten is, soms wordt onderbroken door moestuintjes of weilandjes. Bovendien ligt het “Karreweg”-gebied door het reliëf van het gebied hoger dan de dorpsbebouwing. Door dit reliëf heeft men vanaf een grotere afstand van Sint Geertruid slechts een beperkt zicht op het beschermd dorpsgezicht. Vanaf de Schampeljoensteeg – een landweg tussen het ten noorden gelegen Eckelrade en Sint Geertruid – ziet men van het dorpsgezicht in hoofdzaak slechts de torenspits van de kerk. Op kortere afstand heeft men slechts vanaf een aantal plaatsen op de Karreweg, die rondom de uitbreidingslocatie loopt, zicht op delen van het beschermd dorpsgezicht. Als gevolg van het plan zal dit zicht worden beperkt tot het zicht via de ontsluiting met bestemming “Verkeersdoeleinden”. Deze zichtlijn loopt midden tussen het westelijk en het oostelijk gedeelte van de uitbreidingslocatie. Volgens het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak zal deze zichtlijn niet kunnen functioneren voor een zicht vanaf de Dorpsstraat op het achter de uitbreidingslocatie liggende buitengebied, zowel vanwege het reliëf als vanwege het feit dat in het verlengde van de zichtlijn geen open ruimte in de Dorpsstraat aanwezig is. Dat in het verlengde van de zichtlijn geen open ruimte in de Dorpsstraat aanwezig is, is door verweerder ter zitting betwist.
2.4.3.1. Uit artikel 10, lid B, van de planvoorschriften (Beschrijving in hoofdlijnen) blijkt voorts onder meer het volgende. De rechtstreeks toegelaten nieuwbouw op de uitbreidingslocatie zal plaatsvinden met inachtneming van de principes van verkaveling, ontsluiting en differentiatie in woningtypen, zoals die in het bebouwingsvoorstel en het beeldkwaliteitsplan “Karreweg” zijn weergegeven, met het oog op de in het stedenbouwkundig beeld tot stand te brengen samenhang. Bij het opstellen van het beeldkwaliteitsplan voor de uitbreidingslocatie heeft volgens de beschrijving in hoofdlijnen het aan de locatie grenzende beschermde dorpsgezicht een belangrijke rol gespeeld. Met de verkozen verkavelingsopzet is gepoogd zichtlijnen tussen het beschermd dorpsgezicht en het buitengebied te behouden, alsmede zijn zichtlijnen op de Hoeve Genhof vanuit de nieuwbouwlocatie intact gelaten. Aansluitend aan de tot het beschermd dorpsgezicht behorende achterpercelen en het perceel rond de Hoeve Genhof is een extra groenzone gecreëerd, die fungeert als overgangszone. In de buitenring worden eengezinswoningen gerealiseerd, overwegend vrijstaande woningen (maximaal twee bouwlagen) op ruimere kavels. De zichtrelatie met het buitengebied wordt behouden. Ook tussen de woningen dient openheid naar het buitengebied behouden te worden. Tussen de bebouwing en het buitengebied wordt een groene overgangszone gerealiseerd.
De centrale as/zichtlijn kent qua woningtypologie een gevarieerder beeld, met aaneengesloten bebouwing (maximaal drie woningen), vrijstaande en halfvrijstaande woningen. De bebouwing wordt gerealiseerd in twee bouwlagen. De aansluiting op het beschermd dorpsgezicht dient volgens de beschrijving in hoofdlijnen qua woningtypologie overwegend aaneengesloten gebouwd te worden (maximaal drie woningen) in anderhalve of twee bouwlagen. De kavel vlak achter de Hoeve Genhof mag in maximaal anderhalve bouwlaag gebouwd worden. De open zichtlijn van het beschermd dorpsgezicht naar het buitengebied dient behouden te blijven.
2.4.3.2. De Afdeling is, het voorgaande in de overwegingen 2.4.3. en 2.4.3.1. in aanmerking genomen, van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de uitbreidingslocatie “Karreweg” vanwege de in deze overwegingen besproken aspecten niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij betrekt zij allereerst de omstandigheid dat de uitbreidingslocatie binnen de bebouwingscontour rond Sint Geertruid ligt die is vastgesteld in de “Partiële streekplanherziening Openruimte- en Bufferzonebeleid Zuid-Limburg” en onherroepelijk is geworden bij uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2002, nr. 200001555/1. Bezwaren tegen deze contour kunnen derhalve in deze procedure niet meer aan de orde komen. Blijkens de streekplanherziening moet een contour worden beschouwd als een harde lijn die niet overschreden mag worden met nieuwe woon- en bedrijfsbebouwing. Het liggen van percelen binnen een contour houdt echter niet automatisch in dat er gebouwd kan worden; voor het bouwen binnen de contouren geldt blijkens de streekplanherziening de normale afweging op bestemmingsplanniveau.
De bebouwingscontour is voor het overige strak om de bestaande bebouwing van Sint Geertruid getrokken, zodat de locatie “Karreweg” de enige plaats is waar voor Sint Geertruid uitbreiding van de kern met woningbouw mogelijk is. In dit geval is naar het oordeel van de Afdeling, gelet op de ligging van de contour, onvermijdelijk dat bebouwing de openheid van het terrein, voor zover niet reeds beperkt door de aangrenzende bestaande bebouwing, en de zichtlijn tussen het beschermd dorpsgezicht en het ten noorden daarvan gelegen gebied in meer of mindere mate aantast. Gelet voorts op de omstandigheden dat de uitbreidingslocatie buiten het beschermd dorpsgezicht ligt en daar ook niet aan grenst, dat vanaf het achterliggende buitengebied op dit deel van het dorpsgezicht en vice versa zoals hierboven beschreven mede door in het landschap aanwezig reliëf reeds weinig zicht bestond en gelet op de hierboven weergegeven opzet van de uitbreidingslocatie, is de Afdeling van oordeel dat verweerder in dit geval in dit aspect geen reden behoefde te zien om het plandeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de Atlas Ruimtelijke Kwaliteit ”De entree tot het plateau” van Sint Geertruid de uitbreidingslocatie niet uitsluit, aangezien daarin is gesteld dat bij de bouw van horizonvervuilende objecten en bij andere grote ingrepen in het omliggende landschap een zorgvuldige afweging gemaakt moet worden waarbij de contemporaine eisen even zwaar dienen te wegen als het behoud van de uitstraling van dit gebied.
2.4.3.3. Voor zover appellant heeft aangevoerd dat verweerder heeft miskend dat de Provinciale commissie gemeentelijke plannen negatief heeft geadviseerd ten aanzien van het bestemmingsplan overweegt de Afdeling dat door dit advies, waarbij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, die zelf niet in beroep is gekomen, zich blijkens zijn brief van 8 augustus 2001 bij appellant heeft aangesloten, geen plicht ontstaat voor verweerder om conform dat advies te beslissen omtrent de goedkeuring van het vastgestelde plan. Verweerder kan van een advies van deze commissie in zijn besluit omtrent goedkeuring om hem moverende redenen afwijken.
2.5. Appellant acht voorts de aanleg van een rotonde, die deels is ingetekend op zijn perceel, bij de uitbreidingslocatie “Karreweg” en de verbreding van de weg “Achter de Höfkens” getuigen van een onvoldoende belangenafweging.
2.5.1. De gemeenteraad heeft aangevoerd dat de aansluiting van de uitbreidingslocatie op de Burgemeester Wolfsstraat door aanleg van de rotonde overzichtelijker wordt en dat daarmee ook het verkeer op de Burgemeester Wolfsstraat wordt geremd.
2.5.2. Verweerder acht dit gedeelte van het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Hij sluit zich aan bij het standpunt van de gemeenteraad. Hij erkent dat de aanleg van de rotonde gevolgen heeft voor het uitzicht van appellant en dat het aanzicht van de horizon zal veranderen, maar hij acht de gemeentelijke belangen van een goede en veilige ontsluiting van het plangebied zwaarwegender dan de belangen van appellant bij het behoud van uitzicht en eigendom van zijn perceel. De verbreding van de weg “Achter de Höfkens” acht hij niet onredelijk.
2.5.3. Blijkens de plantoelichting is gekozen voor een rotonde om een aantal redenen. Ten eerste is de ligging van de meervoudige kruising boven op een flauwe helling niet overzichtelijk. Het toevoegen van een extra aantakking vanuit de uitbreidingslocatie “Karreweg” op deze kruising zal deze situatie eerder verslechteren dan verbeteren. De Burgemeester Wolfsstraat maakt deel uit van de Mergellandroute, waardoor deze weg bij tijd en wijle druk bereden wordt en het verkeer vanuit het plangebied moeilijk deze doorgaande weg op kan rijden. Ten tweede vormt een rotonde op deze plaats een zeer goede snelheidsremmer voor het gemotoriseerd verkeer op de Burgemeester Wolfsstraat bij het binnenrijden van de bebouwde kom van Sint Geertruid.
In het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak wordt gewezen op de “Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom” (ASVV 1996) van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW). Daarin wordt vermeld dat het aangeven van de overgang naar een lager snelheidsregime voor motorvoertuigen – in dit geval van 80 kilometer per uur buiten de bebouwde kom naar 50 kilometer per uur binnen de bebouwde kom – door middel van verkeersborden in het algemeen niet voldoende is. De opvallendheid van de komgrens kan worden versterkt door verkeerstechnische voorzieningen, waarbij onder meer gedacht kan worden aan een rotonde. In de ASVV worden als negatieve aspecten van een rotonde genoemd dat deze moeilijk berijdbaar kan zijn voor vrachtverkeer (dit is afhankelijk van de diameter) en dat het oponthoud kan geven voor het openbaar vervoer. Als positieve aspecten van een rotonde bij de komgrens noemt de ASVV een zeer goede attentieverhoging, een effectieve snelheidsverlaging en verhoogde veiligheid en weinig letselongevallen.
De Afdeling is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de voorziene rotonde niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de gemeenteraad het belang van een goede en veilige ontsluiting van het plangebied zwaarder heeft kunnen laten wegen dan de belangen waarop appellant een beroep heeft gedaan.
Dat de rotonde eerst bij de vaststelling van het plan is ingetekend, leidt niet tot een ander oordeel, nu de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen kan aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat sprake is van een wezenlijk ander plan, dient de wettelijke procedure, met inbegrip van de inspraak, opnieuw te worden doorlopen. Deze situatie doet zich hier niet voor.
Ook de vraag wie eigenaar is van het gedeelte van de tuin van appellant waarin de rotonde deels is voorzien, doet aan bovengenoemd oordeel omtrent de rotonde niet af. De gemeenteraad heeft gesteld dat, mocht uit de civiele procedure ter zake blijken dat de grond in eigendom van appellant is, zal worden overgaan tot onteigening.
Met betrekking tot de door appellant betwiste verbreding van de weg “Achter de Höfkens” volgt de Afdeling het standpunt van verweerder, dat verbreding van vier naar zes meter in verband met de toekomstige functie als ontsluitingsweg, mede gezien het feit dat dit op grond van het vorige bestemmingsplan ook mogelijk was, niet onredelijk is.
2.6. Appellant heeft voorts aangevoerd dat in het bestemmingsplan ten onrechte een aftrek van 5 dB(A) is toegepast. Hij verwijst daarbij naar een uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2001, nr. 199901889/1, waarin volgens hem deze aftrek niet langer wordt geaccepteerd. Hij stelt voorts vraagtekens bij het uitgevoerde akoestische onderzoek en de wijze waarop dit is geïnterpreteerd. Appellant is van mening dat de grenswaarde van 50 dB(A) wordt overschreden bij een aantal geplande woningen aan de Burgemeester Wolfsstraat.
2.6.1. De gemeenteraad heeft gesteld dat uit het akoestisch onderzoek door [naam onderzoek bureau] blijkt dat geluidbelasting voor de nieuwbouwwoningen in de uitbreidingslocatie “Karreweg” afkomstig van de Molenweg en de Burgemeester Wolfsstraat minder bedraagt dan 50 dB(A), zodat het aanvragen van een hogere grenswaarde voor deze woningen niet nodig is. Wel stelt de gemeenteraad dat een hogere grenswaarde is verkregen voor een incidentele bouwlocatie aan de Burgemeester Wolfsstraat.
2.6.2. Verweerder acht het plan in zoverre niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening en heeft in deze beroepsgrond geen aanleiding gezien om goedkeuring te onthouden aan (een deel van) het plan. Hij is van mening dat is voldaan aan de eisen zoals deze zijn gesteld in de Wet geluidhinder. Hem is niet gebleken dat de onderzoeken onzorgvuldig of onjuist hebben plaatsgevonden. Hij betwist voorts de stelling van appellant, dat de door appellant genoemde uitspraak van de Afdeling aftrek niet meer mogelijk maakt en wijst daarbij op een uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2002, nr. 200003928/1.
2.6.3. Blijkens de stukken, waaronder het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak, zijn in het kader van de bestemmingsplanprocedure door het bureau [naam onderzoek bureau] twee akoestische onderzoeken verricht (29 mei 2000 en 19 juli 2001). Het eerste akoestische onderzoek betreft de akoestische situatie voor de nieuwbouwmogelijkheden in het bestemmingsplan. Dit onderzoek heeft geen betrekking op de situatie van appellant. Voor de nieuwbouw van één woning is door verweerder een hogere grenswaarde vastgesteld.
Omdat in het eerste onderzoek nog geen rekening was gehouden met de aanleg van een rotonde is het tweede, aanvullende, akoestische onderzoek uitgevoerd. Daarbij zijn ook de gevolgen voor de woning van appellant onderzocht. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat er in de toekomstige situatie sprake zal zijn van een geluidbelasting die ongeveer 2 dB(A) hoger zal zijn. Aan de zijde van de woning die langs de Burgemeester Wolfsstraat ligt is de geluidbelasting reeds boven de 50 dB(A). Door de toename van de geluidbelasting met 2 dB(A) zou daar sprake zijn van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Omdat de overschrijding echter gering is, is onderzocht wat de gevolgen zijn van het gebruik van geluidarme wegverharding. Daarbij bleek dat de toename van de geluidbelasting dan beperkt blijft tot minder dan 2 dB(A), waardoor er in het kader van de Wet geluidhinder geen sprake is van een reconstructie van de weg. Burgemeester en wethouders hebben bij besluit van 23 augustus 2001 besloten dat bij de rotonde dit geluidreducerend asfalt zal worden toegepast. In de plantoelichting is vermeld dat de financiële consequenties van deze maatregel worden meegenomen in de exploitatiebegroting van het gebied ”Karreweg”.
Gelet op het bovenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat wordt voldaan aan de in de Wet geluidhinder gestelde eisen. Appellant heeft naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat verweerder niet kon uitgaan van de resultaten van de akoestische onderzoeken, of dat aan de wijze van interpreteren hiervan gebreken kleven.
Wat betreft de aftrek die conform artikel 103 Wet geluidhinder bij de berekening van de geluidhinder is toegepast, overweegt de Afdeling dat er geen aanleiding is om te oordelen dat die aftrek achterwege had moeten blijven. De door appellant genoemde uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2001 in de zaak nr. 199901889/1 betrof een andere situatie. Uit die uitspraak kan niet worden afgeleid dat in de onderhavige situatie geen aftrek zou mogen worden toegepast.
2.7. Appellant is verder van mening dat er grenzend aan fruitboomplantages bebouwing van noord naar zuid zal worden gerealiseerd, hetgeen zal leiden tot conflictsituaties bij het toepassen van bestrijdingsmiddelen. Met dit aspect is in het kader van de totstandkoming van het bestemmingsplan volgens hem onvoldoende rekening gehouden.
2.7.1. De gemeenteraad heeft gesteld dat de grond waarop de uitbreidingslocatie is voorzien door de gemeente is aangekocht en gedeeltelijk weer verpacht aan de vorige eigenaar, een fruitkweker. De verpachting eindigt in 2005. Aangezien de uitbreidingslocatie fasegewijs in de periode 2002-2012 wordt gebouwd, wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van de fruitboomplantage en de toepassing van bestrijdingsmiddelen.
2.7.2. Verweerder heeft in deze beroepsgrond geen aanleiding gezien om goedkeuring aan het plan te onthouden. Hij voert aan dat inmiddels een strook van 50 meter van de fruitopstand op basis van het pachtcontract is gerooid. Ook voor de eerste fase is volgens hem aldus een afstandzonering tussen fruitboomplantage en woningen in acht genomen.
2.7.3. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting hebben de gronden waarop thans nog een fruitboomplantage staat in het bestemmingsplan de bestemming “Woondoeleinden uit te werken” gekregen. Mede nu op basis van het pachtcontract een strook van 50 meter van de fruitopstand is gerooid, heeft verweerder naar het oordeel van de Afdeling aannemelijk kunnen achten dat voldoende afstand zal worden aangehouden tussen de fruitbomen en de in het oostelijk deel van de uitbreidingslocatie te realiseren woningen.
2.8. Gezien al het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door appellant aangeduide plandelen in zoverre niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht in zoverre goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
Het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Margraten
2.9. Het college van burgemeester en wethouders heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan een plandeel in het zuiden van de uitbreidingslocatie “Karreweg”. Appellant betoogt dat het bouwvlak van de desbetreffende kavel uitdrukkelijk is afgewogen en beperkt gehouden in die zin dat er is gekozen om geen bijbouwvlak buiten het bouwvlak toe te kennen. Hij is voorts van mening dat de voorschriften van het bestemmingsplan in samenhang met het beeldkwaliteitsplan een voldoende waarborg bieden voor het behouden van de zichtrelatie met het beschermde dorpsgezicht.
2.9.1. De gemeenteraad heeft aan het door appellante sub 1 bedoelde plandeel de bestemming “Woondoeleinden” toegekend.
2.9.2. Verweerder acht dit plandeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de geprojecteerde bouwkavel in het zuiden van de zichtas de voorgestane zichtrelatie met het beschermde dorpsgezicht op onaanvaardbare wijze doorbreekt. In verband daarmee heeft de gemeenteraad volgens verweerder ten onrechte niet bij haar oordeel betrokken dat op grond van artikel 43 van de Woningwet niet-vergunningplichtige bouwwerken tot 2,00 meter kunnen worden opgericht. Dat de desbetreffende kavel is toegedacht aan een voormalige grondeigenaar vormt volgens verweerder geen planologisch argument voor handhaving van de kavel. Volgens verweerder is daarnaast toewijzing van een andere kavel aan deze voormalige grondeigenaar zonder schending van de contractuele verplichtingen mogelijk.
Gelet hierop heeft hij aan dit plandeel goedkeuring onthouden.
2.9.3. Ingevolge artikel 20 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening blijven de voorschriften van een bestemmingsplan buiten toepassing voor zover deze betrekking hebben op het bouwen van bouwwerken als bedoeld in artikel 43 van de Woningwet en op het gebruik van zodanige bouwwerken overeenkomstig het bepaalde in dat artikel.
2.9.3.1. Gelet op dit artikel is de aansluiting in de planvoorschriften bij het bebouwingsvoorstel en het beeldkwaliteitsplan “Karreweg” niet van toepassing als het gaat om vergunningvrije bouwwerken. Voor zover in het beeldkwaliteitsplan derhalve wordt vermeld dat in de tuin behorende bij de vrijstaande woning achter de hoeve Genhof de hoogte van andere bouwwerken, waaronder erfafscheidingen, beperkt dient te blijven tot maximaal één meter, is dit voor vergunningvrije bouwwerken hoe dan ook niet bindend. Verweerder heeft aannemelijk kunnen achten dat bouwwerken in de tuin van de voorziene woning, waarvan de kavel precies ten zuiden van de centrale zichtas ligt, de toch al beperkte zichtlijn tussen het beschermd dorpsgezicht en het achter de uitbreidingslocatie liggende buitengebied ernstig kunnen verstoren.
2.9.3.2. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hij heeft daarom terecht in zoverre goedkeuring onthouden aan het plan.
Het beroep van het college van burgemeester en wethouders is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en mr. J.J. Vis en dr. J.J.C. Voorhoeve, Leden, in tegenwoordigheid van mr. Z.N. Kammeraat, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Kammeraat
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2003