200300210/1.
Datum uitspraak: 16 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Bladel,
verweerder.
Bij besluit van 26 november 2002, kenmerk 2001.067, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een vergunning verleend voor het veranderen van een agrarisch loonbedrijf op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente […]. Dit besluit is op 2 december 2002 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 9 januari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 10 januari 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 20 februari 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 20 maart 2003. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juli 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door J.A. Schilders, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghouder, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting:
b. te veranderen of de werking daarvan te veranderen;
Ingevolge het tweede lid van dit artikel geldt het verbod niet met betrekking tot inrichtingen behorende tot een categorie die bij een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 8.40, eerste lid, van de Wet milieubeheer, is aangewezen, behoudens in gevallen waarin, krachtens de tweede volzin van dat lid, de bij dit maatregel gestelde regels niet gelden voor een zodanige inrichting.
Op 1 oktober 2000 is het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer (Stb. 2000, 262; hierna: het Besluit) in werking getreden. Het Besluit is een algemene maatregel van bestuur krachtens evengenoemd artikel 8.40, eerste lid.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit is het van toepassing op inrichtingen die uitsluitend of in hoofdzaak bestemd zijn voor het onderhouden, repareren, behandelen van de oppervlakte, keuren, reinigen van carrosserie en bekleding, verhandelen, verhuren, stallen of proefdraaien van motorvoertuigen, caravans, landbouwwerktuigen, aanhangwagens of opleggers.
2.2. Blijkens de stukken, waaronder het deskundigenbericht, en het verhandelde ter zitting, bestaan de activiteiten die op het terrein van de inrichting plaatsvinden in hoofdzaak uit het stallen, onderhouden, repareren en verhuren van motorvoertuigen en landbouwwerktuigen.
Aangezien niet is gebleken dat sprake is van een inrichting als bedoeld in artikel 3 van het Besluit, is dit besluit op de onderhavige inrichting van toepassing.
Dit betekent dat met ingang van 1 oktober 2000 de vergunningplicht voor deze inrichting is vervallen.
2.3. De Afdeling stelt vast dat verweerder bij het bestreden besluit een vergunning heeft verleend voor het veranderen van een inrichting waarvoor op grond van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer in samenhang met het Besluit geen vergunningplicht meer bestond. Gelet hierop ontbreekt voor dit besluit een wettelijke grondslag. Het besluit is derhalve onbevoegd genomen en dient te worden vernietigd.
2.4. Het beroep is derhalve gegrond.
2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van het door appellant overgelegde deskundigenverslag ziet de Afdeling, gelet op de inhoud en de omvang hiervan, aanleiding de veroordeling van verweerder in deze kosten te beperken tot het bedrag dat overeenkomt met 11 bestede uren.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bladel van 26 november 2002, kenmerk 2001.067;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bladel in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.542,48, waarvan een gedeelte groot € 644,00, is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Bladel te worden betaald aan appellant;
IV. gelast dat de gemeente Bladel aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 109,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis w.g. Van Hardeveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2003