ECLI:NL:RVS:2003:AH9900

Raad van State

Datum uitspraak
16 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200301144/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kapvergunning voor bomen in Zutphen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vereniging 'De Huurdersvereniging Zutphen e.o.' tegen een uitspraak van de rechtbank te Zutphen. De rechtbank had op 13 januari 2003 het beroep van appellante ongegrond verklaard, nadat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen op 8 maart 2001 een vergunning had verleend voor de kap van 6 esdoorns, 3 elzen en 1 linde. Appellante stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat een kapvergunning vereist was, aangezien de vergunning op 8 maart 2002 van rechtswege was vervallen omdat er geen gebruik van was gemaakt binnen de gestelde termijn van een jaar. Appellante betoogde dat het college het bezwaarschrift niet-ontvankelijk had moeten verklaren, wat door de rechtbank niet was erkend.

De Raad van State heeft de zaak op 20 juni 2003 ter zitting behandeld. De vertegenwoordigers van het college, waaronder mr. J.S.W. Lucassen, advocaat te Zutphen, waren aanwezig. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat, nu de kapvergunning reeds op 8 maart 2002 was verlopen, appellante geen rechtens relevant belang had bij een oordeel in hoger beroep. De gestelde belangen van appellante, zoals de proceskosten en griffierechten, waren onvoldoende om tot een inhoudelijke beoordeling van de uitspraak over te gaan. Daarom heeft de Afdeling geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.

De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 16 juli 2003, waarbij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaarde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200301144/1.
Datum uitspraak 16 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging "De Huurdersvereniging Zutphen e.o.", gevestigd te Zutphen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zutphen van 13 januari 2003 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen (hierna: het college) aan de gemeente Zutphen een vergunning verleend voor de kap van 6 esdoorns, 3 elzen en 1 linde in het plantsoen tegenover [locatie] ten behoeve van dunning.
Bij besluit van 5 april 2002 heeft het college – voorzover hier van belang - het bezwaar van appellante tegen de kapvergunning van 8 maart 2001 ongegrond verklaard en deze kapvergunning ingetrokken.
Bij uitspraak van 13 januari 2003, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 21 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 24 februari 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 maart 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 15 mei 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2003, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.S.W. Lucassen, advocaat te Zutphen, en H. Kolenbrander, ambtenaar der gemeente Zutphen, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellante stelt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte een oordeel heeft gegeven over de vraag of in dit geval een kapvergunning was vereist. Volgens appellante was deze beoordeling volstrekt irrelevant nu volgens de rechtbank zelf de kapvergunning - aangezien daarvan niet binnen de in die vergunning genoemde termijn van een jaar gebruik was gemaakt - reeds op 8 maart 2002 van rechtswege was komen te vervallen. Volgens appellante had het college het bezwaarschrift derhalve niet-ontvankelijk dienen te verklaren, hetgeen door de rechtbank is miskend.
2.2. Nu, zoals appellante terecht stelt, de kapvergunning reeds op 8 maart 2002 is verlopen, heeft zij op die grond geen rechtens relevant belang bij een oordeel in hoger beroep betreffende de besluitvorming van het college. Voorzover het gestelde belang van appellante bij haar hoger beroep ziet op de door haar in beroep bij de rechtbank gemaakte proceskosten en betaalde griffierechten biedt dit op zichzelf eveneens onvoldoende aanleiding om tot een beoordeling van de aangevallen uitspraak over te gaan. Nu ook hetgeen overigens naar voren is gebracht, geen grond biedt voor het oordeel dat een inhoudelijk oordeel van de Afdeling op het hoger beroep van enige betekenis kan zijn voor de rechtspositie van partijen, moet worden geoordeeld, dat appellante geen belang heeft bij haar hoger beroep.
2.3. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2003
195-209.