ECLI:NL:RVS:2003:AI0193

Raad van State

Datum uitspraak
23 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200203425/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • P.A. Offers
  • Ch.W. Mouton
  • M.H. Broodman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur betreffende financiële verantwoording Stadspartij Arnhem ‘92

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank te Arnhem. De appellant had op 12 november 1998 een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om informatie over de financiële verantwoording van de Stadspartij Arnhem ‘92 over de jaren 1992 tot en met 1998. Het college van burgemeester en wethouders van Arnhem heeft op 16 december 1998 een afschrift verstrekt van de verantwoording over het jaar 1995/1996, maar kon geen informatie verstrekken over de overige jaren omdat deze niet meer te achterhalen waren. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 21 mei 2001, waarin het beroep van de appellant gegrond werd verklaard, heeft het college op 19 februari 2002 opnieuw beslist op het bezwaar van de appellant. De rechtbank heeft op 10 juni 2002 het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij aanvoert dat het college niet al het mogelijke heeft gedaan om de ontbrekende stukken te traceren. Hij noemt verschillende personen die volgens hem informatie zouden kunnen verstrekken, waaronder een accountant en leden van de rekenkamer. De rechtbank oordeelt echter dat het college voldoende inspanningen heeft geleverd om de stukken te achterhalen en dat de Wob geen grondslag biedt om het college te verplichten de ontbrekende stukken te reconstrueren.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is. De Raad concludeert dat het college al het redelijkerwijs mogelijke heeft gedaan om de gevraagde informatie te verkrijgen en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak wordt openbaar gedaan op 23 juli 2003.

Uitspraak

200203425/1.
Datum uitspraak: 23 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Arnhem van 10 juni 2002 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 december 1998 heeft het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (hierna: het college), beslissend op het verzoek van appellant van 12 november 1998 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) om informatie over de financiële verantwoording van de Stadspartij Arnhem ‘92 over de jaren 1992 tot en met 1998, appellant een afschrift verstrekt van de verantwoording van de Stadspartij Arnhem ‘92 aan de rekeningcommissie over het jaar 1995/1996 en meegedeeld dat de verantwoording over de overige jaren niet is te achterhalen zodat in dat opzicht niet aan zijn verzoek kan worden tegemoetgekomen.
Bij besluit van 19 februari 2002 heeft het college, gevolg gevend aan de uitspraak van 21 mei 2001 van de rechtbank te Arnhem waarbij, voorzover thans van belang, het beroep van appellant tegen het besluit van het college van 11 februari 2000 gegrond werd verklaard en dit besluit werd vernietigd, opnieuw beslist op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 december 1998, en overwogen dat aan appellant inmiddels de gevraagde gegevens zijn verstrekt met uitzondering van die over de periode 1994-1995 en dat voorzover het betreft die periode niet aan zijn verzoek kan worden voldaan vanwege het ontbreken van deze stukken.
Bij uitspraak van 10 juni 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank), voorzover hier van belang, het beroep van appellant tegen het besluit van 19 februari 2002 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 22 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op 25 juni 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 augustus 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 3 oktober 2002 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2003, waar appellant in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J.H. Hulshof, advocaat te Arnhem, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
2.2. Het door appellant op 12 november 1998 gedane verzoek heeft betrekking op informatie over de financiële verantwoording van de Stadspartij Arnhem ‘92 over de periode 1992 tot en met 1998. Inmiddels zijn de door appellant gevraagde gegevens aan hem verstrekt met uitzondering van die over de periode 1994-1995. Ten aanzien van deze gegevens heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het bereid is deze gegevens te verstrekken maar hiertoe feitelijk niet in staat is omdat de stukken over deze periode niet meer kunnen worden achterhaald. Het college heeft daarbij aangegeven wat het heeft gedaan om de ontbrekende stukken te achterhalen.
2.3. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het college al het redelijkerwijs mogelijke heeft gedaan om de stukken te achterhalen en voorts dat de Wob geen grondslag biedt om het college de ontbrekende stukken te laten reconstrueren.
2.4. Appellant bestrijdt in hoger beroep het oordeel van de rechtbank dat het college al het redelijkerwijs mogelijke heeft gedaan om de ontbrekende stukken te traceren. Volgens hem zou hiervan pas sprake zijn als de door hem genoemde personen door het college waren gehoord. In dit verband heeft hij naar voren gebracht dat uit een brief van 8 maart 1995 blijkt dat een voormalige bij VB Accountants werkzame accountant de stukken heeft gehad. Verder is zijns inziens ten onrechte geen informatie opgevraagd bij de voorzitter van de rekeningcommissie, W. Timmer, of bij E. Kuijpers, voormalig secretaris bij de rekenkamer. Ook is nooit informatie opgevraagd bij burgemeester mr. P. Scholten, die veelvuldig contact had met K. Westerhof, raadslid namens de Stadspartij Arnhem ’92. Ten slotte heeft appellant in dit verband de naam genoemd van dr. A. Flierman, destijds gemeentesecretaris, die met raadslid J. Brinker een regeling zou hebben getroffen ten aanzien van de terugbetaling van fractiegeld over de periode 1993-1994.
2.5. Zoals het college terecht naar voren heeft gebracht worden stukken als hier in het geding in het algemeen niet in privé-archieven opgeslagen. Dat er desondanks reden zou zijn te veronderstellen dat de door appellant genoemde personen over die stukken zouden beschikken dan wel nog relevante informatie zouden kunnen verstrekken die ertoe zou kunnen leiden dat appellant daarover alsnog de beschikking zou kunnen krijgen, is door appellant niet aannemelijk gemaakt. Gelet daarop moet met de rechtbank worden geoordeeld dat het college door bij de fractie van de Stadspartij, de rekenkamercommissie en de externe accountant van de gemeente navraag naar deze stukken te doen al hetgeen in redelijkheid van het college kan worden gevergd om die stukken te achterhalen, heeft gedaan.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Broodman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2003
204-402.