ECLI:NL:RVS:2003:AI0227

Raad van State

Datum uitspraak
17 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200303284/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • R.C.S. Bakker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen verkeersbesluit Minister van Verkeer en Waterstaat

Op 13 december 2001 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat een verkeersbesluit genomen dat het westelijk rijwielpad van de brug over de Boven-Merwede te Gorinchem afsluit voor voertuigen breder dan 1.50 meter. Dit besluit is genomen door middel van een fysieke maatregel. Verzoekers hebben op 17 mei 2003 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank te Dordrecht van 11 april 2003, waarin het beroep tegen het verkeersbesluit ongegrond werd verklaard. Tevens hebben zij verzocht om een voorlopige voorziening, die op 3 juli 2003 ter zitting is behandeld.

Tijdens de zitting zijn de verzoekers en de Minister vertegenwoordigd door ambtenaren van het ministerie verschenen. De Voorzitter heeft overwogen dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. In dit geval is het verzoek van de verzoekers om de verkeersmaatregel op te heffen, totdat de Afdeling op het hoger beroep beslist, niet ingewilligd. De verzoekers hebben aangevoerd dat zij belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat zij als gevolg van de maatregel moeten omrijden.

Echter, de Voorzitter heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure geen stand zal houden. Het belang van de Minister bij handhaving van de verkeersmaatregel, die de veiligheid van het verkeer op de brug waarborgt, weegt zwaarder dan het belang van de verzoekers. De Voorzitter heeft daarom het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 17 juli 2003.

Uitspraak

200303284/2.
Datum uitspraak: 17 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], allen wonend te [woonplaatsen],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Dordrecht van 11 april 2003 in het geding tussen:
verzoekers
en
de Minister van Verkeer en Waterstaat.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2001 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Minister) een verkeersbesluit genomen, onder meer strekkende tot afsluiting van het westelijk rijwielpad van de brug over de Boven-Merwede te Gorinchem, gelegen in rijksweg 27, voor voertuigen die breder zijn dan 1.50 meter door middel van een fysieke maatregel.
Bij besluit van 31 juli 2002 heeft de Minister het daartegen door verzoekers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 april 2003, verzonden op 15 april 2003, heeft de rechtbank te Dordrecht het daartegen door verzoekers ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 17 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 22 mei 2003, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben verzoekers de Voorzitter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 juli 2003, waar
[een der verzoekers], en de Minister, vertegenwoordigd door mr. C.M. Bom,
E.C.G. van de Giesen-van Hermelen en ing. IJ.G. Boonstra, ambtenaren bij het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Indien in hoger beroep een uitvoerbaar besluit aan de orde is, komt daaraan te meer betekenis toe, nu in dat geval het besluit door een rechter in eerste aanleg als niet onrechtmatig is geoordeeld.
2.2. Het verzoek strekt ertoe de verkeersmaatregel op te heffen, totdat de Afdeling op het ingestelde hoger beroep zal hebben beslist. Verzoekers hebben gesteld bij het treffen van een voorlopige voorziening belang te hebben, nu zij als gevolg van de verkeersmaatregel moeten omrijden.
2.3. In hetgeen verzoekers hebben aangevoerd, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure geen stand zal houden. Mede gelet daarop bestaat ook geen grond voor het oordeel dat het belang van verzoekers bij het niet langer hoeven omrijden zwaarder zou dienen te wegen dan het belang van de Minister bij handhaving van de verkeersmaatregel, die ten doel heeft de veiligheid van (het verkeer op) de brug te waarborgen. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat de uitkomst van de bodemprocedure, waarin de behandeling ter zitting naar verwachting zal plaatsvinden op 22 september 2003, door verzoekers niet zou kunnen worden afgewacht.
2.4. Gelet op het vorenoverwogene bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening geen grond. Het verzoek daartoe wordt niet ingewilligd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.C.S. Bakker, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Bakker
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2003
393-391.