200204920/1.
Datum uitspraak: 23 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de vereniging "Vereniging Geen S-101", gevestigd te Arnhem,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
appellanten,
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 28 juni 1999 heeft de gemeenteraad van Arnhem, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 1 juni 1999, vastgesteld het bestemmingsplan "Schuytgraaf".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 8 februari 2000, no. RE1999.65714, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
De Afdeling heeft naar aanleiding van de tegen dit besluit ingediende beroepen bij uitspraak van 22 mei 2002, no. 200001649/1, het besluit van verweerder vernietigd.
Verweerder heeft vervolgens bij zijn besluit van 22 juli 2002,
no. RE2002.62452, opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 bij brief van 10 september 2002, bij de Raad van State ingekomen op 11 september 2002, en appellant sub 2 bij brief van 10 september 2002, bij de Raad van State ingekomen op
12 september 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 28 november 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht (hierna: het deskundigenbericht), gedateerd 11 maart 2003. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juli 2003, waar appellante sub 1, vertegenwoordigd door, [gemachtigde],
appellant sub 2 in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door
H. Wassink en N. Vlasveld, ambtenaren der provincie, zijn verschenen. Voorts zijn namens de gemeenteraad van Arnhem, mr. S.W. Knoop, advocaat te Zutphen, en namens GEM Schuytgraaf C.V. mr. drs. E.D.M. Knegt, advocaat te Breda, aldaar gehoord.
2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).
Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Het plan heeft betrekking op een gebied aan de zuidwestzijde van Arnhem, ten westen van de bestaande wijken Elderveld en De Laar-west en voorziet in de aanleg van de nieuwe woonwijk "Schuytgraaf". Met het plan wordt onder meer beoogd de bouw van ongeveer 6.500 woningen mogelijk te maken. Daarnaast voorziet het plan in een verbreding van de Burgemeester Matsersingel, de externe ontsluitingsweg van het plangebied, die een gedeelte zal vormen van de N837 welke Arnhem zal verbinden met de rijksweg A50 bij Heteren.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.
2.4. De Afdeling heeft in haar voornoemde uitspraak van 22 mei 2002,
no. 200001649/1, naar aanleiding van het tegen dat besluit ingediende beroep van de Vereniging Geen S-101, onder meer het volgende overwogen:
2.9.4. "In het licht van het vorenstaande rijst de vraag of niet reeds binnen de planperiode problemen in de verkeersafwikkeling zullen ontstaan. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de gekozen ontsluitingsvariant aanzienlijke toeneming van de verkeersintensiteit op de Burgemeester Matsersingel meebrengt, waarbij, zoals genoemd, in de spits enige restcapaciteit ontbreekt. Bovendien zijn er geen gegevens bekend omtrent de autonome groei van het autoverkeer in de planperiode. Verder wordt zowel door de gemeenteraad als verweerders een groot gewicht toegekend aan de meergenoemde flankerende maatregelen, terwijl deze, zoals verweerders in het bestreden besluit ook toegeven, in geen enkel opzicht zijn gekwantificeerd. Hieromtrent heeft bovendien de Commissie m.e.r. in het kader van (de aanvulling op) het MER opgemerkt dat de geprognotiseerde verkeersintensiteit van Schuytgraaf waarschijnlijk met flankerende maatregelen (op het gebied van openbaar vervoer, langzaam verkeer, voorlichting, sturing van verkeersgedrag) niet zodanig verminderd kan worden dat daardoor op termijn zogenoemde congestieproblemen uitblijven.
Meer in het algemeen is de Afdeling gebleken dat de gekozen ontsluitingsvariant zowel in de plantoelichting als in het bestreden besluit, mede gelet op het ontbreken van cijfers, een deugdelijke verkeerskundige onderbouwing ontbeert. In het licht hiervan wordt, hoewel geen wettelijke verplichting tot het opstellen van een verkeerscirculatieplan kan worden aangewezen, in dit geval een dergelijk plan node gemist.
Voorts is niet zonder belang dat de Burgemeester Matsersingel niet alleen dient als enige ontsluitingsweg voor de wijk Schuytgraaf naar Arnhem maar bovendien, als deel van de N837, dient ter ontsluiting van de Arnhemse woonwijken ten westen van de A325 op de rijksweg A50.
Gelet op al het vorenoverwogene is niet zonder twijfel of de ontsluiting van Schuytgraaf voor het autoverkeer, zoals deze in het plan is voorzien, op een adequate wijze kan worden gerealiseerd, zodat de Afdeling aanleiding ziet voor het oordeel dat in het kader van het voorliggende plan onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat met een ontsluiting uitsluitend via de Burgemeester Matsersingel/ N837 kan worden volstaan. Mitsdien is het bestreden besluit in dit opzicht onvoldoende gemotiveerd.
2.9.5. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van appellante sub 3 is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Gelet hierop behoeft hetgeen overigens in beroep is aangevoerd geen bespreking meer."
2.5. Appellanten sub 1 en 2 hebben aangevoerd dat verweerder ten onrechte het plan opnieuw heeft goedgekeurd voorzover dit voorziet in de ontsluiting van het plangebied door het verlengde van de Burgemeester Matsersingel. Zij zijn onder meer van mening dat in het heroverwegingsbesluit de aanvullende maatregelen die tot vermindering van de automobiliteit moeten leiden, nog steeds niet worden gekwantificeerd. Voorts vragen appellanten zich af waarom de Grote Molenstraat als belangrijke ontsluitingsroute in de verkeersprognoses van het rapport "Actualisering verkeerscijfers ontsluiting Schuytgraaf" van het bureau Goudappel Coffeng B.V., is meegenomen. Zij voeren daartoe onder meer aan dat de gevolgen voor het milieu van deze tweede ontsluiting niet zijn onderzocht en meegewogen in het kader van het milieu-effectrapport (hierna: MER) en de aanvulling daarop. Appellanten zijn verder van mening dat onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van de bewoners die in de twee woonwijken aan weerszijden van deze weg wonen. Appellanten stellen zich op het standpunt dat in het plan moet worden aangegeven hoe de dreigende isolatie van kruipende dieren (padden, salamanders) ten gevolge van de voorziene geluidwerende voorzieningen langs het spoor zal worden opgelost. Verder vrezen zij een cumulatief effect van spoorweg- en verkeerslawaai ten oosten van het spoor. Appellante sub 1 heeft tenslotte bezwaren met betrekking tot de inspraakprocedure. Appellanten hebben ter zitting hun beroep voorzover dat is gericht tegen het doortrekken en verbreden van de Burgemeester Matsersingel waardoor 24 bestaande woningen gesloopt dienen te worden, ingetrokken.
2.6. Verweerder heeft naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2002 opnieuw over de goedkeuring van het plan beslist. Hij heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan goedgekeurd. Verweerder heeft bij zijn heroverweging onder meer in aanmerking genomen dat het gemeentebestuur als onderdeel van het gemeentelijk verkeersbeleid een flankerend beleid hanteert dat uitgangspunt is geweest bij de planontwikkeling van Schuytgraaf. Daarnaast acht verweerder van belang dat het gemeentebestuur het Mobiliteitsplan Schuytgraaf heeft opgesteld waarin negen vernieuwende maatregelen zijn benoemd die ertoe moeten leiden dat het autogebruik zal worden beperkt waardoor de belasting op het wegennet zal verminderen. Verweerder heeft voorts bij zijn beoordeling van de gekozen ontsluitingsvariant het rapport "Actualisering verkeerscijfers Schuytgraaf 2002" van Goudappel Coffeng B.V. en het rapport "Chronologisch overzicht van de ontwikkeling van de ontsluiting van de VINEX-locatie Schuytgraaf" van DHV Milieu en Infrastructuur B.V. betrokken.
2.7. Voorzover het beroep van appellante sub 1 betrekking heeft op de inspraakprocedure overweegt de Afdeling dat dit beroepsonderdeel gelijkluidend is aan het bezwaar dat reeds in de uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2002 is behandeld en ongegrond is verklaard. Gelet hierop kan dit bezwaar niet meer in deze procedure aan de orde komen.
2.8. Wat betreft de beroepsonderdelen gericht tegen de ontsluiting van Schuytgraaf voor het autoverkeer overweegt de Afdeling het volgende.
Het MER dat betrekking heeft op de desbetreffende woningbouwlocatie is op 2 maart 1998 vastgesteld door de gemeenteraad van Arnhem. Mede op advies van de Commissie voor de milieu-effectrapportage (hierna Commissie voor de m.e.r.) is een aanvulling op dit MER opgesteld, waarin nader wordt ingegaan op de externe ontsluiting van de woningbouwlocatie. Daarin is een aantal ontsluitingsvarianten onderzocht: ontsluiting uitsluitend via de Burgemeester Matsersingel/N837, ontsluiting via de Burgemeester Matsersingel/N837 en een noordelijke ontsluitingsweg, ontsluiting via de Burgemeester Matsersingel/N837 en een zuidelijke ontsluitingsweg, en een ontsluiting uitsluitend via een zuidelijke ontsluitingsweg. In de aanvulling op het MER wordt geen voorkeur uitgesproken voor één van de varianten. De Commissie voor de m.e.r. is blijkens haar toetsingsadvies van mening dat de essentiële informatie in het MER en de aanvulling daarop aanwezig is om het milieubelang een volwaardige plaats te kunnen geven in de besluitvorming.
Blijkens paragraaf 5.7.3. van de plantoelichting is tijdens de ontwikkeling van het plan gekozen voor de eerste ontsluitingsvariant, ontsluiting via de Burgemeester Matsersingel/N837. Doorslaggevend voor deze keuze is geweest dat de effecten op ecologie, landschap en recreatie bij deze variant het minst ongunstig zijn en dat de nadelige effecten aanmerkelijk kunnen worden beperkt door geluidafschermende voorzieningen en tunnels voor langzaam verkeer. Daarbij is overwogen dat de hinder langs de Burgemeester Matsersingel door de aanleg van een tweede ontsluitingsweg slechts in geringe mate zal worden beperkt, omdat ook in dat geval rekening moet worden gehouden met een hoge verkeersintensiteit op die singel. Door te kiezen voor de eerste variant wordt voorkomen dat de onvermijdelijke nadelige effecten over een omvangrijker gebied worden verspreid. In verband met deze keuze is aan het deel van de Burgemeester Matsersingel dat binnen het plangebied ligt de bestemming "Verkeersdoeleinden-wegverkeer" en de aanduiding "wegprofiel AA" toegekend. Deze bestemming maakt de aanleg van twee gescheiden rijbanen met ieder twee rijstroken, een aparte busbaan en een vrijliggend fietspad mogelijk.
2.8.1. Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2002 zijn in opdracht van het gemeentebestuur de rapporten "Chronologisch overzicht van de ontwikkeling van de ontsluiting van de VINEX-locatie Schuytgraaf" door DHV Milieu en Infrastructuur B.V. en "Actualisering verkeerscijfers Schuytgraaf 2002" door Goudappel Coffeng B.V. opgesteld. Het eerstgenoemd rapport geeft een chronologisch overzicht van de verkeersstudies en de daarmee samenhangende notities tot 1999 die in het kader van het MER, het ontwikkelingsplan en het bestemmingsplan van Schuytgraaf zijn verricht om de gevolgen van de ontwikkeling van Schuytgraaf en de aanleg van de N837 (voorheen S101) in beeld te brengen. Het rapport "Actualisering verkeerscijfers Schuytgraaf 2002" richt zich met name op een actuele verkeersprognose en de mogelijkheid om het verkeersaanbod te verwerken op de Burgemeester Matsersingel. Het rapport beschrijft de resultaten van het verkeersmodel dat is gebruikt voor de actualisering van de zogenoemde Regionale Verkeersmilieukaart (hierna: RVMK). In het geactualiseerde verkeersmodel met prognosejaar 2010 is rekening gehouden met verkeersprognoses uit het regionaal model Arnhem-Nijmegen en met nieuwe technische inzichten en meer recente ruimtelijke, sociaal-economische en verkeerskundige ontwikkelingen. Daarbij wordt uitgegaan van de bouw van 6.500 woningen, kantoren met een bruto vloeroppervlakte van 75.000 m2 (hierna: bvo) waarvan 25.000 m2 buiten het plangebied, 8.200 m2 bvo ten behoeve van winkels en 20.000 m2 bvo ten behoeve van scholen in de planperiode 2002 tot 2012. Andere ontwikkelingen die als uitgangspunten in het model zijn verwerkt zijn onder andere de verkeersaansluiting van het plangebied door middel van de nog aan te leggen N837 op de bestaande aansluiting naar de rijksweg A 50 bij Heteren en een ontsluiting van het plangebied via de Grote Molenstraat in de richting van Elst.
Uit het rapport "Actualisering verkeerscijfers Schuytgraaf 2002" blijkt dat tot en met de bouw van Schuytgraaf de Burgemeester Matsersingel het verkeersaanbod goed zal kunnen verwerken. De berekende verkeersintensiteit op het westelijke deel van de Burgemeester Matsersingel (tussen Schuytgraaf en de Batavierenweg) ligt tussen de 29.000 – 33.100 motorvoertuigen per etmaal (hierna: mvt/etm). Deze intensiteit is 6% lager dan de intensiteit van 36.000 mvt/etm die berekend is met het oude RVMK 1996 (prognosejaar 2005) waarvan ten behoeve van het bestemmingsplan is gebruik gemaakt. Aan het eind van de planperiode zal ook in het drukste avondspitsuur ruim voldoende capaciteit op de Burgermeester Matsersingel aanwezig zijn om het verkeer te kunnen verwerken. Ook na het jaar 2012 wordt verwacht dat de verkeersstructuur in het algemeen nog goed zal functioneren. Daarbij is onder meer gekeken naar de door DHV berekende restcapaciteit op de kruispunten Burgemeester Matsersingel – Hollandweg en Burgemeester Matsersingel – Batavierenweg. Bij de berekeningen is het huidige en het nieuwe openbaarvervoersbeleid buiten beschouwing gelaten. Er is voorts van uitgegaan dat vrijwel alle verkeersbewegingen op de Burgemeester Matsersingel een relatie hebben met Arnhem-Zuid en dat er geen sprake is van doorgaande verkeersstromen via deze singel. Rekening is gehouden met een autonome autogroei tussen 2010 en 2012 van 1% op de Burgemeester Matsersingel. Voorts is geen rekening gehouden met de door het gemeentebestuur in te voeren mobiliteitsmaatregelen waarmee beoogd wordt de autoritten door Schuytgraaf met 5 % te verminderen.
De Afdeling ziet, mede gelet op het deskundigenbericht geen aanleiding voor het oordeel dat deze conclusies onjuist zijn. Ook overigens hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat de hiervoor genoemde onderzoeken zodanige gebreken vertonen dat verweerder zich hierop bij het nemen van het bestreden besluit niet had mogen baseren.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding om te oordelen dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Burgemeester Matsersingel als centrale ontsluitingsweg van Schuytgraaf de te verwachten verkeersdruk ruimschoots kan verwerken.
2.8.2. Wat betreft de bezwaren betreffende de flankerende maatregelen, blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat de gemeenteraad het Mobiliteitsplan Schuytgraaf begin 1999 heeft opgesteld. In dit plan wordt aangegeven op welke wijze het mogelijk is de vervoerskeuze in Schuytgraaf verdergaand te beïnvloeden, zodat het voor de toekomstige bewoners vanzelfsprekender wordt de auto te laten staan. Hierdoor zal de belasting van het wegennet verminderen. In dit plan zijn onder meer als maatregelen voorgesteld het oprichten van een mobiliteitswinkel die producten en diensten zal leveren zoals carpoolbemiddeling, bemiddeling bij gedeeld autogebruik, autoverhuur, fietsverhuur en verkoop van trein- en strippenkaarten en abonnementen. Voorts zal zodra de woningen uit de eerste buurten worden betrokken een busdienst in de wijk beschikbaar zijn. Ook zal het station Arnhem-Zuid waarin het plan voorziet ter hoogte van de Burgemeester Matsersingel en de ontsluiting van het plangebied, in het najaar van 2004 gereed zijn. De Afdeling is van oordeel dat verweerder deze maatregelen in redelijkheid bij zijn beoordeling heeft kunnen betrekken. Zij acht hierbij van belang dat, zoals hiervoor reeds is overwogen, de verwachte positieve effecten van de voorgestelde maatregelen op de toekomstige verkeersintensiteiten van de Burgemeester Matsersingel niet zijn verwerkt in de modeluitkomsten. Het standpunt van verweerder dat de maatregelen uit het Mobiliteitsplan tot een hogere reservecapaciteit op de Burgemeester Matsersingel kunnen leiden dan aangegeven in het rapport "Actualisatie verkeerscijfers ontsluiting Schuytgraaf" acht de Afdeling niet onredelijk. De Afdeling neemt voorts in aanmerking dat de gemeenteraad het Stedelijk Verkeers- en Vervoersplan Arnhem 2010 (hierna: SVVP) gelijktijdig met het Structuurplan Arnhem 2010 op 2 oktober 2000 heeft vastgesteld. Beide plannen geven inzicht in de ontwikkelingen op ruimtelijk en verkeerskundig gebied die de gemeente Arnhem tot 2010 verwacht. In het Structuurplan Arnhem 2010 wordt de Burgemeester Matsersingel gekenmerkt als onderdeel van de oost-westas in Arnhem-Zuid met haltes voor hoogwaardig openbaarvervoer, onder andere het toekomstige station Arnhem-Zuid. Zowel in dat plan als in het SVVP wordt verwacht dat met technologische maatregelen de bestaande infrastructuur efficiënter kan worden gebruikt en derhalve tot 2010 geen uitbreiding van het Arnhemse hoofdwegennet nodig is. Alleen nieuwe stadsuitleg zoals Schuytgraaf vergt extra wegen en andere aanvullende autovoorzieningen.
2.8.3. Wat betreft de bezwaren van appellanten betreffende De Grote Molenstraat blijkt uit de stukken dat deze weg in de structuren van zowel het verkeersmodel RVMK 1996 als in het RVMK 2002 als ontsluitingsweg is opgenomen. Deze weg is, anders dan appellanten stellen, tevens meegenomen in het variantenonderzoek in de Aanvulling MER Schuytgraaf, waarbij voor iedere variant de Grote Molenstraat is aangegeven als verbinding tussen de toekomstige N837 en Elst. Voorts is in het Regionaal Verkeers- en Vervoersplan 2000-2003 van november 1999 de N837 als ontsluiting van Schuytgraaf, en de aansluitingen op Elst opgenomen. Uit het bestreden besluit blijkt dat het provinciale bestuur aan de N837 met name een functie heeft toegedacht in de externe (regionale) ontsluiting van voornamelijk de Arnhemse woonwijken ten westen van de A325 richting de A50. Eventueel doorgaand verkeer vanaf de A325 richting A50 zal, blijkens de stukken, zo veel mogelijk moeten worden ontmoedigd om gebruik te maken van de N837.
2.8.4. Gelet op al het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen instemmen met het plan voorzover dit voorziet in de Burgemeester Matsersingel als centrale ontsluitingsweg van Schuytgraaf.
2.9. Appellanten zijn voorts van mening dat in het plan te weinig aandacht is besteed aan de relatie van het bestaande wegvak Burgemeester Matsersingel vanaf de Batavierenweg tot aan het spoor met de omgeving, in het bijzonder de wijken Elderveld en De Laar.
2.9.1. De Afdeling kan appellanten hierin niet volgen. Vast staat dat de ontwikkeling van Schuytgraaf, het doortrekken van de Burgemeester Matsersingel als hoofdontsluitingsweg en de bouw van een NS-station gevolgen zullen hebben voor de bestaande wijken en zullen leiden tot een toename van de geluid- en andere milieubelasting in de omgeving. Blijkens het bestreden besluit zullen de nadelige gevolgen worden voorkomen door diverse maatregelen te treffen waarbij als uitgangspunt geldt dat de wettelijke milieunormen niet zullen worden overschreden. Zij neemt voorts in aanmerking dat in het kader van de ontsluiting van Schuytgraaf meerdere studies zijn verricht waarbij is onderzocht of er een verschil is wat betreft de restcapaciteit van de Burgemeester Matsersingel bij een uitvoering met kruispunten, met of zonder rechtdoorstroken, of met meerstrookse rotondes. Daaruit is gebleken dat een kruispuntvariant meer restcapaciteit biedt dan de rotondevariant. Dit resultaat is voorgelegd aan omwonenden. Uit de meer dan 200 reacties bleek een voorkeur te bestaan voor het kruispuntvariant. Het college van burgemeester en wethouders heeft mede op grond hiervan in januari 2002 zijn keuze voor de kruispuntvariant in een besluit vastgelegd. Voorts is niet gebleken dat de verstoring van het interwijk verkeer door de verbreedde Burgemeester Matsersingel zodanig zal zijn dat verweerder hieraan niet in redelijkheid heeft kunnen voorbijgaan.
Mede gelet op het vorenstaande is niet gebleken dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen te weinig gewicht heeft toegekend aan de belangen van de bewoners van de wijken Elderveld en De Laar.
2.10. Ten aanzien van het betoog van appellanten dat ten gevolge van het plan groen zal verdwijnen zonder dat hiervoor compensatie binnen de bestaande wijken wordt mogelijk gemaakt, heeft verweerder overwogen dat een intensiever ruimtegebruik zal ontstaan in het gebied ten oosten van de spoorlijn als gevolg van de ontwikkeling van het bestemmingplan, de aanleg van de ontsluitingsweg en het spoorstation. Dat daarbij plaatselijk de groenbestemming zal moeten wijken voor andere functies acht verweerder gelet op de voorgenomen verstedelijking van dit deel van het Arnhemse grondgebied, aanvaardbaar. Verweerder heeft zich in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen. Verweerder heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat het ruim aanwezige groen volgens de geldende bestemmingsplannen al grotendeels mag worden bebouwd.
2.11. Appellanten hebben verder gesteld te vrezen voor een toename van de geluidbelasting van het spoorwegverkeer ten gevolge van de reflectie van toekomstige geluidwerende voorzieningen aan de westzijde van het spoor. Ook zijn zij van mening dat in het plan geen rekening is gehouden met het cumulatief effect van spoor- en verkeerslawaai ten oosten van het spoor.
2.11.1. Verweerder heeft geen reden gezien het plan op dit punt in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan in zoverre goedgekeurd. Hij heeft daarbij in aanmerking genomen dat de afscherming aan de westzijde van het spoor zodanig zal worden uitgevoerd dat het spoorweglawaai wordt geabsorbeerd. Wat betreft eventuele cumulatie van spoor- en verkeerslawaai heeft verweerder overwogen dat het plan ook op dit punt in overeenstemming is met de Wet geluidhinder.
2.11.2. Hetgeen appellanten hebben aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de gemeente subsidie heeft toegezegd voor de plaatsing van een geluidsscherm langs de oostkant van de spoorlijn ten behoeve van de bewoners van de bestaande wijken. Het scherm zal worden geplaatst over dezelfde lengte als aan de westkant, met uitzondering van een strook van ongeveer 300 meter ter hoogte van het toekomstige station, waar de woningen verder van het station zijn verwijderd. De Afdeling ziet in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet terecht op het standpunt heeft gesteld dat het plan in overeenstemming is met de Wet geluidhinder.
2.12. Wat betreft de dreigende isolatie van kruipende dieren (padden, salamanders) ten gevolge van de voorziene geluidwerende voorzieningen langs het spoor, overweegt de Afdeling dat de staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij bij besluit van 15 februari 2002 een ontheffing onder voorwaarden op grond van artikel 25 van de Natuurbeschermingswet heeft verleend van bepaalde verbodsbepalingen genoemd in de artikelen 23 en 24 van de Natuurbeschermingswet. Voorts is ter zitting gebleken dat voldaan is aan de bij de ontheffing opgenomen voorwaarde dat een compensatieplan amfibieën moet worden opgesteld en akkoord bevonden door de staatssecretaris. Verweerder heeft er in redelijkheid van uit kunnen gaan dat hetgeen appellanten in dit verband naar voren hebben gebracht niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
2.13. Gelet op al het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder het plan in redelijkheid in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening heeft kunnen achten. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. De beroepen zijn ongegrond.
2.14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. Vis, Voorzitter, en mr. M. Oosting en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.P. van Os-Ravesloot, ambtenaar van Staat.
w.g. Vis w.g. Van Os-Ravesloot
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2003