ECLI:NL:RVS:2003:AI0286

Raad van State

Datum uitspraak
23 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200206092/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de verlening van een revisievergunning voor het breken en zeven van bouw- en sloopafval

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de verlening van een revisievergunning op basis van de Wet milieubeheer, verleend door het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan een vergunninghouder voor een inrichting voor het breken en zeven van bouw- en sloopafval. De vergunning werd eerder vernietigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, specifiek met betrekking tot voorschrift 8.1. De Afdeling had verweerder opgedragen om binnen dertien weken een nieuw besluit te nemen. Dit leidde tot een nieuw voorschrift dat op 14 november 2002 ter inzage werd gelegd.

De zaak werd behandeld op 23 mei 2003, waar de appellanten, bijgestaan door hun advocaat, en de vertegenwoordigers van de verweerder aanwezig waren. De appellanten voerden aan dat de hinder door de onvoorspelbaarheid van het tijdstip van puinbreken onaanvaardbaar was toegenomen. De Afdeling overwoog dat de verweerder bij de beoordeling van de vergunning de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening had gehanteerd, waarin geluidgrenswaarden voor verschillende periodes van de dag zijn vastgesteld. De Afdeling concludeerde dat er geen schending was van het Alara-beginsel en dat de vergunningvoorschriften voldoende bescherming boden tegen geluidshinder.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat de vergunning niet in strijd was met de Wet milieubeheer. De Afdeling benadrukte dat de vergunning slechts geweigerd kan worden indien de nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden voorkomen of voldoende beperkt. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 23 juli 2003.

Uitspraak

200206092/1.
Datum uitspraak: 23 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 april 2001 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een inrichting voor onder meer het breken en zeven van bouw- en sloopafval, op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Neede, sectie C, nummer 8178.
Bij uitspraak van 22 mei 2002, no. 200102897/1, heeft de Afdeling dit besluit vernietigd wat betreft voorschrift 8.1. De Afdeling heeft verweerder daarbij opgedragen binnen dertien weken na verzending van haar uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Bij besluit van 29 oktober 2002, kenmerk MW02.25865, heeft verweerder hierin voorzien door een nieuw voorschrift 8.1 vast te stellen. Dit besluit is op 14 november 2002 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 14 november 2002, bij de Raad van State ingekomen op 15 november 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 16 januari 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2003, waar appellanten, in persoon en bijgestaan door mr. H.H. van Steijn, advocaat te Deventer, en verweerder, vertegenwoordigd door G.A.F.V.M. Penders en M.B.J. Janssen, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is vergunninghouder als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Anders dan verweerder heeft gesteld vindt het beroep inzake strijd met het Alara-beginsel wel zijn grondslag in de bedenkingen waarin immers is aangevoerd dat voorschrift 8.1 in onvoldoende mate de milieuhinder beperkt die de inrichting veroorzaakt. Het beroep van appellanten is daarom ontvankelijk.
2.2. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden aan een vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Hieruit volgt dat de vergunning moet worden geweigerd, indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de artikelen 8.10, eerste lid, en 8.11 van de Wet milieubeheer komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.
2.3. Appellanten stellen dat voorschrift 8.1 het breken van puin toestaat buiten de vergunde werktijden.
Daarnaast stellen appellanten dat niet is voldaan aan het Alara-beginsel. Zij voeren daartoe aan dat voorschrift 8.1 een onaanvaardbare mate van overlast tot gevolg heeft, omdat de tijdspanne waarbinnen het puinbreken mag plaatsvinden zo ruim is. Zij vinden dit met name niet acceptabel, omdat vooraf niet duidelijk is wanneer puinbreekwerkzaamheden zullen plaatsvinden, waardoor zij niet op deze werkzaamheden kunnen inspelen. De mogelijkheden tot recreatie worden op die manier aanzienlijk beperkt.
2.3.1. Ingevolge vergunningvoorschrift 8.1 bedraagt de toegestane capaciteit voor het breken van puin zoals is aangevraagd maximaal 20.000 ton per jaar. Er mag per werkdag maximaal 150 ton puin worden gebroken gedurende maximaal twee uren tussen 7.00 uur en 19.00 uur van maandag tot en met vrijdag en tussen 7.00 uur en 17.00 uur op zaterdag. Ter controle van het gestelde in dit voorschrift dient de puinbreekinstallatie te zijn voorzien van een urenteller die de bedrijfsduur van de installatie automatisch registreert. De bedrijfsduur van de installatie dient dagelijks in een logboek te worden geregistreerd waarbij tevens begin- en eindstand van de urenteller dienen te worden genoteerd.
2.3.2. De Afdeling overweegt dat blijkens de aanvraag, die ingevolge voorschrift 1.1 van het besluit van 17 april 2001 deel uitmaakt van de vergunning, de werktijden van de inrichting van maandag tot en met vrijdag van 7.00 uur tot 19.00 uur en op zaterdag van 7.00 uur tot 17.00 uur zijn. Ingevolge voorschrift 8.1 is het toegestaan om puin te breken gedurende maximaal twee uren tussen 7.00 uur en 19.00 uur van maandag tot en met vrijdag en tussen 7.00 uur en 17.00 uur op zaterdag. Derhalve kan niet met vrucht worden gesteld dat voorschrift 8.1 toestaat dat er puin wordt gebroken buiten de vergunde werktijden.
Voorzover appellanten betogen dat de hinderbeleving door de onvoorspelbaarheid van het tijdstip waarop puin wordt gebroken op onaanvaardbare wijze is toegenomen overweegt de Afdeling dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag om vergunning, wat betreft de geluidhinder vanwege de inrichting, de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening en de Handleiding meten en rekenen industrielawaai van 1981 (IL-HR-13-01) als uitgangspunten heeft gehanteerd. Hierin wordt uitgegaan van een verdeling van het etmaal in drie periodes, namelijk de dagperiode van 7.00 uur tot 19.00 uur, de avondperiode van 19.00 uur tot 23.00 uur en de nachtperiode van 23.00 uur tot 7.00 uur. Per periode worden geluidgrenswaarden vastgesteld voor de daarin plaatsvindende activiteiten. Daarbij is niet van belang wanneer deze activiteiten binnen een periode plaatsvinden. Gesteld noch gebleken is dat de puinbreekactiviteiten die in voorschrift 8.1 worden toegestaan ertoe leiden dat niet kan worden voldaan aan de in de vergunningvoorschriften opgenomen
geluidgrenswaarden. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat geen sprake is van schending van het Alara-beginsel en dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voorschrift 8.1 geen onaanvaardbare geluidhinder tot gevolg heeft.
2.4. Gelet op het bovenstaande is het beroep ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.J. Overdijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis w.g. Overdijk
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2003
320-446.