ECLI:NL:RVS:2003:AI0527

Raad van State

Datum uitspraak
21 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200300052/3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • F.T.T. van der Heijde
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om opheffing of wijziging van voorlopige voorziening inzake wijzigingsplan Rivelstraat 2001

Op 14 augustus 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Aalburg het wijzigingsplan "Wijziging Rivelstraat 2001" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben verzoeker en anderen op 28 september 2001 bezwaar gemaakt. Het college heeft op 19 november 2002 de bezwaren ongegrond verklaard. Hierop hebben verzoeker en anderen op 2 januari 2003 beroep ingesteld en de Voorzitter verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft op 16 mei 2003, in een eerdere uitspraak, het besluit van 19 november 2002 geschorst. Verzoeker heeft op 30 juni 2003 de Voorzitter verzocht de voorlopige voorziening op te heffen.

In de overwegingen van de uitspraak van 21 juli 2003 heeft de Voorzitter vastgesteld dat het wijzigingsplan de vestiging van een plantenkwekerij mogelijk maakt op het perceel van verzoeker. De Voorzitter heeft eerder overwogen dat hij niet overtuigd is dat de vestiging van de plantenkwekerij binnen het provinciale ruimtelijke beleid voor nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven past. Verzoeker heeft in zijn verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening aangevoerd dat voor uitbreiding van de kas een vrijstellingsprocedure gevolgd moet worden, en dat het college erop mocht vertrouwen dat de wijzigingsbevoegdheid in overeenstemming was met het provinciaal vestigingsbeleid.

De Voorzitter heeft echter geconcludeerd dat het verzoekschrift en de ter zitting aangevoerde argumenten geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatten die zouden kunnen leiden tot het opheffen of wijzigen van de voorlopige voorziening. Daarom heeft de Voorzitter het verzoek afgewezen. De behandeling van het geding in de bodemprocedure zal worden bespoedigd, maar er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200300052/3.
Datum uitspraak: 21 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het opheffen of wijzigen van een voorlopige voorziening (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht) van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats].
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 augustus 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Aalburg (hierna: het college) vastgesteld het wijzigingsplan “Wijziging Rivelstraat 2001”.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen bij brief van 28 september 2001 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 19 november 2002 heeft het college de bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen bij brief van 2 januari 2003 beroep ingesteld en de Voorzitter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 16 mei 2003, inzake no. 200300052/2, heeft de Voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van 19 november 2002 geschorst.
Bij brief van 30 juni 2003 heeft verzoeker de Voorzitter verzocht de voorlopige voorziening op te heffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 juli 2003, waar verzoeker, vertegenwoordigd door drs. [gemachtigde], is verschenen.
Tevens zijn gehoord het college, vertegenwoordigd door mr. G. Verweij, ambtenaar bij de gemeente, en [partij].
2. Overwegingen
2.1. Het wijzigingsplan maakt de vestiging van een plantenkwekerij mogelijk op het perceel van verzoeker aan de [locatie]. Met het plan is toepassing gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid, als opgenomen in artikel 30, derde lid, van de voorschriften bij het bestemmingsplan “Buitengebied, herziening 1999”.
2.2. In de uitspraak van 16 mei 2003 heeft de Voorzitter onder meer overwogen dat hij niet overtuigd is dat de beoogde vestiging van de plantenkwekerij binnen het provinciale ruimtelijke beleid voor nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven past, dat verzoeker ter zitting heeft aangegeven een aanvraag te zullen doen voor uitbreiding van de kas en dat derhalve niet kan worden uitgesloten dat de Afdeling in de bodemprocedure tot het oordeel zal komen dat het college ten onrechte toepassing heeft gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid.
2.3. In zijn verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening voert verzoeker aan dat voor uitbreiding van de kas een vrijstellingsprocedure gevolgd moet worden, die los gezien moet worden van het in geding zijnde wijzigingsplan. Volgens hem mocht het college erop vertrouwen dat de wijzigingsbevoegdheid in overeenstemming was met het provinciaal vestigingsbeleid voor glastuinbouwbedrijven, nu daaraan goedkeuring is verleend. Voorts stelt verzoeker dat voortduring van de schorsing met zich brengt dat gewacht moet worden met de aanvraag om verlening van een bouwvergunning, waardoor de uitvoering van het bouwplan verschoven wordt naar 2004.
2.4. Het verzoekschrift en het ter zitting aangevoerde bevat naar het oordeel van de Voorzitter geen nieuwe feiten of omstandigheden die zouden kunnen leiden tot het opheffen dan wel wijzigen van de getroffen voorlopige voorziening. Gelet hierop ziet de Voorzitter geen aanleiding het verzoek om toepassing van 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht toe te wijzen. De behandeling van het geding in de bodemprocedure zal, gelet op de betrokken belangen, worden bespoedigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.T.T. van der Heijde, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Van der Heijde
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2003
349.