ECLI:NL:RVS:2003:AI0533

Raad van State

Datum uitspraak
22 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200303060/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Beekhuis
  • S.L. Toorenburg-Bovenkerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bestuursdwang en milieuvergunning

In deze zaak heeft de Raad van State op 22 juli 2003 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van bestuursdwang. Verzoekster, een inrichting voor de inzameling, opslag en bewerking van organische bij- en restproducten, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland. Dit besluit, genomen op 10 juli 2002 en gewijzigd op 12 juli 2002, hield in dat bestuursdwang zou worden toegepast. Verzoekster heeft op 12 mei 2003 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, die op 15 juli 2003 ter zitting werd behandeld.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat het bestreden besluit de lastgeving aan verzoekster aanpaste, waarbij werd bepaald dat verzoekster geen organische rest- of bijproducten mocht accepteren, bewerken of opslaan. Dit besluit bleef van kracht totdat het besluit tot intrekking van de milieuvergunning in werking trad. Echter, op 20 mei 2003 werd de milieuvergunning ingetrokken, wat leidde tot de onmiddellijke inwerkingtreding van dit besluit. Hierdoor verloor de lastgeving zijn rechtskracht, wat betekende dat er geen spoedeisend belang meer was voor het treffen van de verzochte voorziening.

De Voorzitter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, ondanks het betoog van verzoekster dat zij gedwongen was om het verzoek in te dienen zonder te weten dat het intrekkingsbesluit zou volgen. De Voorzitter zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van spoedeisend belang bij het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening en de gevolgen van de inwerkingtreding van bestuursbesluiten.

Uitspraak

200303060/2.
Datum uitspraak: 22 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster] gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 juli 2002, gewijzigd bij besluit van 12 juli 2002, heeft verweerder krachtens artikel 112 Provinciewet in samenhang met artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht beslist bestuursdwang toe te passen ter zake van het in werking zijn van de inrichting van verzoekster, bestemd voor de inzameling, opslag en bewerking van producten die vrijkomen als organische bij- en restproducten in de
(levensmiddelen-)industrie, gelegen aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 1 april 2003, kenmerk MW2002.30255, verzonden op 2 april 2003, heeft verweerder – voorzover te dezen van belang - het hiertegen gemaakte bezwaar deels ongegrond verklaard en het gewijzigde besluit van 10 juli 2002 met enkele aanpassingen grotendeels gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 12 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 13 mei 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 13 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 juli 2003, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. drs. E.D.M. Knegt, advocaat te Breda, ing. J.G.M. Colsen en ing. A.E.J.L. de Mul, deskundigen, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.M. de Jonge-van Swaay, mr. N.P.M. Verstegen, J.J.T. Ahoud, ambtenaren van de provincie, en M.Th. Logtenberg, deskundige, zijn verschenen. Voorts is als partij het college van burgemeester en wethouders van Putten, vertegenwoordigd door mr. B.J. van Putten, burgemeester van de gemeente, en mr. G.J. Vooren, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de lastgeving uit het bestuursdwangbesluit van 10 juli 2002 aangepast. De nieuwe lastgeving houdt in dat verzoekster geen organische rest- of bijproducten in haar inrichting mag accepteren, bewerken en/of op- en overslaan. Deze lastgeving blijft van kracht – zo heeft verweerder in het bestreden besluit bepaald - tot het moment waarop het besluit tot intrekking van de aan verzoekster verleende milieuvergunning in werking is getreden.
Bij besluit van 20 mei 2003, kenmerk MW02.43526, heeft verweerder krachtens artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer de bij besluit van 16 oktober 2001 aan verzoekster verleende milieuvergunning ingetrokken. Krachtens artikel 20.5 van de Wet milieubeheer heeft verweerder daarbij tevens bepaald dat dit besluit terstond in werking treedt. Door deze onmiddellijke inwerkingtreding van het intrekkingsbesluit heeft de lastgeving uit het bestreden besluit zijn rechtskracht verloren. Gelet hierop is met het verzoek geen spoedeisend belang gemoeid dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigt. Dat het intrekkingsbesluit van 20 mei 2003 bij uitspraak van heden, nummer 200303650/2, is geschorst, maakt dit oordeel niet anders. De schorsing laat immers onverlet dat de inwerkingtreding van het intrekkingsbesluit heeft plaatsgehad.
2.3. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4. In het betoog van verzoekster dat zij door de handelwijze van verweerder gedwongen was met betrekking tot het bestreden besluit een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen nu op het moment van de indiening van het verzoek niet bekend was dat verweerder kort erna het besluit tot intrekking van de vergunning zou nemen en dat terstond in werking zou laten treden, ziet de Voorzitter geen aanleiding om (niettemin) over te gaan tot een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.L. Toorenburg-Bovenkerk, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis w.g. Toorenburg-Bovenkerk
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2003
334.