200206550/1.
Datum uitspraak: 30 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank te Arnhem van 1 november 2002 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.
Bij besluit van 9 oktober 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (hierna: het college) aan de Managementgroep Betuweroute Regio Oost (hierna: de vergunninghouder) bouwvergunning verleend voor een verkeersviaduct voor wegverkeer met twee fietspaden op het perceel kadastraal bekend gemeente Nijmegen, sectie E, nummers 136, 137 en 138, plaatselijk bekend Betuweroute, kilometrering 11.55, ter hoogte Ressensestraat, te Nijmegen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 12 juli 2001 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 november 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 7 december 2002, bij de Raad van State ingekomen op 8 december 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 december 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 13 maart 2003 heeft het college een memorie van antwoord ingediend. Bij brief van 11 maart 2003 heeft de vergunninghouder een memorie ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen gezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2003, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. A.J.C. van der Heijden, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 44, aanhef en onder c, mag de bouwvergunning alleen en moet deze worden geweigerd indien het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of krachtens zodanig plan gestelde eisen.
2.2. Appellant betoogt dat uit de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 1996 inzake no. R03.92.5333 volgt dat het perceel bestemd is voor industriedoeleinden en dat het bouwplan daarmee in strijd is.
Dit betoog faalt. Bij besluit van 7 juli 1999 heeft de gemeenteraad van Nijmegen voor het gebied waarin het perceel is gelegen het bestemmingsplan “Betuweroute Nijmegen” vastgesteld. Bij besluit van 1 februari 2000 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland beslist omtrent de goedkeuring van dat plan. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ter zake van dat besluit is door de Voorzitter van de Afdeling bij uitspraak van 4 september 2000, inzake no. 200001628/2, afgewezen. Derhalve staat vast dat dit bestemmingsplan ten tijde van de beslissing op bezwaar in werking was getreden. Ingevolge dat plan rusten op het perceel de bestemmingen “Spoorwegdoeleinden” en “Verkeersdoeleinden”. Het oordeel van de rechtbank dat het bouwplan daarmee in overeenstemming is is in hoger beroep niet betwist.
2.3. Hetgeen appellant heeft opgeworpen met betrekking tot de gevoerde onteigeningsprocedure ter zake van (voorheen) aan hem toebehorende gronden leidt evenmin tot het oordeel dat één van de weigeringsgronden van artikel 44 van de Woningwet zich voordoet. Het college heeft derhalve terecht bouwvergunning verleend. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Molenaar
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2003