ECLI:NL:RVS:2003:AI0772

Raad van State

Datum uitspraak
29 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200303787/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • I.A. Molenaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluiten inzake dwangsom en bouwvergunning door de Raad van State

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen op 6 november 2002 een besluit genomen waarin verzoekster werd gelast om de overkapping van een zwembad op haar perceel vóór 1 februari 2003 te verwijderen of te halveren. Bij niet-naleving zou een dwangsom van € 1.000,00 per constatering worden opgelegd, met een maximum van € 25.000,00. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarop het college op 11 maart 2003 het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaarde en de dwangsom aanpaste naar € 1.000,00 per week, met eenzelfde maximum. Verzoekster heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 29 juli 2003 uitspraak gedaan. Hij oordeelde dat er niet buiten twijfel is dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure in stand zal blijven. Gezien de betrokken belangen en de mogelijkheid van een onomkeerbare situatie, heeft de Voorzitter besloten om de besluiten van 6 november 2002 en 11 maart 2003 te schorsen totdat de Afdeling in het bodemgeschil uitspraak heeft gedaan. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 697,71, en is het griffierecht van € 175,00 aan verzoekster vergoed.

Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het opleggen van dwangsommen en de noodzaak om de belangen van betrokken partijen in overweging te nemen bij voorlopige voorzieningen.

Uitspraak

200303787/2.
Datum uitspraak: 29 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Leeuwarden van 23 mei 2003 in het geding tussen:
verzoekster
en
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen (hierna: het college) verzoekster gelast om de overkapping van een zwembad op het perceel [locatie] te [plaats] vóór
1 februari 2003 te verwijderen, dan wel deze te halveren, waartoe voor het resterende deel alsnog een bouwvergunning dient te worden aangevraagd. Verder is in dat besluit bepaald dat voor iedere keer dat wordt geconstateerd dat de overkapping van het zwembad nog niet geheel of gedeeltelijk voor wat betreft een oppervlakte van 60 m2 is verwijderd, een dwangsom wordt verbeurd van € 1.000,00 met een maximum van € 25.000,00.
Bij besluit van 11 maart 2003 heeft het college het daartegen door verzoekster gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, de last in die zin aangepast dat er een dwangsom wordt verbeurd van € 1.000,00 voor elke week, waarin de overkapping nog niet geheel of gedeeltelijk voor wat betreft een oppervlakte van 60 m2 is verwijderd, met een maximum van
€ 25.000,00 en de begunstigingstermijn gesteld op 1 juli 2003. Voorts heeft het college het verzoek om vergoeding van de kosten die verzoekster heeft gemaakt in de bezwaarschriftenprocedure afgewezen.
Bij uitspraak van 23 mei 2003, verzonden op 26 mei 2003, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door verzoekster ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoekster bij brief van 11 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 12 juni 2003, hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 juli 2003, waar verzoekster in persoon, bijgestaan door mr. J. Nijenhuis, advocaat te Heerenveen, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Kleefstra, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Voorshands is niet buiten twijfel dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure in stand zal blijven. Onder die omstandigheden en gelet op de betrokken belangen, ziet de Voorzitter aanleiding om de besluiten van
6 november 2002 en 11 maart 2003 te schorsen totdat de Afdeling in het bodemgeschil uitspraak heeft gedaan. De Voorzitter neemt daarbij in aanmerking dat er een onomkeerbare situatie kan ontstaan, indien aan het dwangsombesluit uitvoering wordt gegeven.
2.2. Het college dient op de na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen van 6 november 2002 en 11 maart 2003, totdat de Afdeling in het bodemgeschil uitspraak heeft gedaan;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen in de door verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 697,71, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Heerenveen te worden betaald aan verzoekster;
III. gelast dat de gemeente Heerenveen aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 175,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Molenaar
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2003
369.