200301625/1.
Datum uitspraak: 6 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Maasbree,
verweerder.
Bij besluit van 17 december 2002, kenmerk NA 2002-02, heeft
[naam persoon] beweerdelijk namens verweerder krachtens het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) nadere eisen gesteld ten aanzien van [restaurant/camping] op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 30 januari 2003 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 12 maart 2003, bij de Raad van State ingekomen op 13 maart 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 9 mei 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 juli 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. P.J.G. Goumans, advocaat te Roermond, en verweerder, vertegenwoordigd door P. Tielen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn [restaurant/camping] en [partij] gehoord, vertegenwoordigd door mr. M.M.P. Gerrits, advocaat te Roermond.
2.1. Ter zitting heeft appellant de beroepsgrond inzake de bedenkingen van [partij], ingetrokken.
2.2. Appellant heeft allereerst betoogd dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen door het Hoofd Afdeling Grondgebiedzaken. Volgens hem is de kwestie van de restaurant/camping De Flierenhof in het buitengebied politiek gevoelig en gelet op het bepaalde in artikel 2, derde lid, van de Mandateringsregeling 2001 dient dit ter nadere besluitvorming te worden voorgelegd aan het bestuursorgaan.
2.3. Verweerder staat blijkens het verweerschrift op het standpunt dat het bestreden besluit bevoegd is genomen door het Hoofd Afdeling Grondgebiedzaken. Hij heeft aangevoerd dat het feit dat de kwestie gevoelig is in het kader van een planologische afweging er niet toe leidt dat dit ook politiek gevoelig ligt bij het opleggen van nadere eisen in de zin van het Besluit.
2.4. Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen met betrekking tot de in de bijlage van het Besluit opgenomen voorschriften ten aanzien van onder meer geluid, voorzover dat in hoofdstuk 4 van die bijlage is aangegeven.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit wordt onder bevoegd gezag verstaan: het bestuursorgaan dat bevoegd zou zijn een vergunning te verlenen voor een inrichting als bedoeld in artikel 2.
In artikel 8.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer is, voorzover hier van belang, bepaald dat burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de inrichting geheel of in hoofdzaak zal zijn of is gelegen, bevoegd zijn te beslissen op een aanvraag om vergunning.
Ingevolge artikel 10:1 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder mandaat verstaan: de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen.
Ingevolge artikel 10:2 van de Algemene wet bestuursrecht geldt een door een gemandateerde binnen de grenzen van zijn bevoegdheid genomen besluit als een besluit van de mandaatgever.
Ingevolge artikel 10:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan mandaat verlenen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen mandaatverlening verzet.
Ingevolge artikel 10:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan hetzij een algemeen mandaat, hetzij een mandaat voor een bepaald geval verlenen. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat een algemeen mandaat schriftelijk wordt verleend.
2.5. In de Mandateringsregeling 2001 van de gemeente Maasbree van 30 januari 2001 (hierna: de Mandateringsregeling), zijn, voorzover relevant, de volgende bepalingen opgenomen.
Artikel 1 Uitoefening bevoegdheden
De uitoefening van de bevoegdheden, zoals aangeduid in het bij dit besluit behorend register, wordt opgedragen aan de daarbij genoemde functionarissen.
Artikel 2 Begrenzing mandaat
1. Deze mandaatverlening geldt niet:
a. voor de bevoegdheid tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften;
b. voor de bevoegdheid tot het beslissen op een bezwaarschrift;
2. De gemandateerde legt stukken die beleidsaspecten bezitten ter nadere besluitvorming voor aan het bestuursorgaan.
3. Stukken worden geacht beleidsaspecten te bezitten indien:
a. die zouden leiden tot een afwijking of aanvulling van een eerder vastgelegde gedragslijn;
b. die politiek gevoelig zijn en waarvan kennisneming door het bestuursorgaan gewenst is;
c. afdoening daarvan niet voorziene financiële of andere belangrijke consequenties heeft;
d. die door of namens het bestuursorgaan of leden daarvan is kenbaar gemaakt.
4. Indien sprake is van nieuw beleid.
2.6. De Afdeling overweegt dat aan de hand van de criteria in artikel 2, tweede en derde lid, van de Mandateringsregeling, de vraag moet worden beantwoord of het een besluit kan worden afgedaan door één van de in het register genoemde functionarissen, in het onderhavige geval het Afdelingshoofd Grondgebiedzaken, of dat dit ter nadere besluitvorming moet worden voorgelegd aan het bestuursorgaan.
Naar het oordeel van de Afdeling is een aantal van de criteria genoemd in artikel 2 voor velerlei uitleg vatbaar en onduidelijk waardoor zij aanleiding kan geven tot misverstanden. Zo staat onder meer geenszins vast wat ‘politiek gevoelig zijn’ inhoudt en is evenmin duidelijk wanneer ‘kennisneming door het bestuursorgaan gewenst is’. Gelet hierop kan aan de hand van de Mandateringsregeling niet worden bepaald in welke gevallen mandaat is verleend. De Afdeling acht de Mandateringsregeling in strijd met afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.7. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit, gelet op artikel 8.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer onbevoegd is genomen. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De overige bezwaren behoeven geen bespreking.
2.8. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maasbree van 17 december 2002, kenmerk NA 2002-02;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Maasbree in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Maasbree te worden betaald aan appellant.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. T.I. van Koten, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van Koten
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2003