200205931/1.
Datum uitspraak: 6 augustus 2003.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Fit Recreatie B.V.", gevestigd te Roelofarendsveen,
appellante,
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 9 juli 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alkemade het wijzigingsplan “Wijzigingsplan ex art. 11 WRO Kantoorgebouw Stationsstraat” vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 10 september 2002, kenmerk DRM/ARB/02/6789A, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 6 november 2002, bij de Raad van State ingekomen op 7 november 2002, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 december 2002.
Bij brief van 13 februari 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college van burgemeester en wethouders. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. D.G. Lasschuit, advocaat te Rijnsburg, en [directeur] van appellante, en verweerder, vertegenwoordigd door E. Schepers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn aldaar namens het college van burgemeester en wethouders mr. G.J.I.M. Seelen, advocaat te Leiden, en H.C. Turk-de Jong, ambtenaar van de gemeente, gehoord.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het wijzigingsplan heeft betrekking op een perceel op de hoek van de Alkemadelaan en de Stationsstraat te Roelofarendsveen. Met het plan wordt beoogd de bouw van een kantoorgebouw en de aanleg van een parkeerterrein mogelijk te maken.
2.3. Appellante voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Hiertoe stelt zij onder meer dat het plan in plaats van door het college van burgemeester en wethouders door de gemeenteraad had moeten worden vastgesteld.
2.3.1. Het college van burgemeester en wethouders stelt zich op het standpunt dat de gemeenteraad de bevoegdheid het wijzigingsplan vast te stellen, aan hem heeft gedelegeerd.
2.3.2. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht te achten en heeft dit goedgekeurd. Hij stelt zich inzake de bevoegdheid het wijzigingsplan vast te stellen op het standpunt dat de gemeenteraad het college van burgemeester en wethouders hiertoe op 18 juli 2001 mandaat heeft verleend.
2.3.3. Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Roelofarendsveen-Centrum” is de gemeenteraad bevoegd bestemmingen en/of bouwvoorschriften voor de gronden die zijn voorzien van de nadere aanduiding “wijzigingsgebied I” te wijzigen.
Naar uit de stukken blijkt, heeft de gemeenteraad op 18 juli 2001 ingestemd met een planwijziging voor het thans in geding zijnde perceel en de verdere afhandeling van de procedure, gelet op de voortgang, in handen gesteld van het college van burgemeester en wethouders. Het college van burgemeester en wethouders heeft vervolgens op 3 januari 2002 een planwijziging vastgesteld. Verweerder heeft aan dat plan om formele redenen bij besluit van 26 maart 2002 geheel goedkeuring onthouden. Met het thans in geding zijnde wijzigingsplan is beoogd hierin te voorzien.
De Afdeling overweegt dat uit (de bewoordingen van) het besluit van de gemeenteraad van 18 juli 2001 niet kan worden afgeleid dat, zoals door verweerder wordt gesteld, de gemeenteraad zijn bevoegdheid tot het vaststellen van een wijzigingsplan voor het desbetreffende perceel aan het college van burgemeester en wethouders heeft gemandateerd. Een dergelijk mandaat zou bovendien in strijd zijn met artikel 10:3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb. Mandaat kan niet worden verleend voor de bevoegdheid tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften, tenzij bij de verlening van die bevoegdheid in mandaatverlening is voorzien. Van dit laatste is, los van de vraag naar de mogelijkheid hiertoe in zaken als de onderhavige, niet gebleken.
Nu het besluit van 18 juli 2001 ook niet als een delegatiebesluit kan worden aangemerkt en delegatie bovendien in een dergelijke situatie als een doorkruising van de bestemmingsplanprocedure heeft te gelden, doordat het bevoegde orgaan ingevolge artikel 11 van de WRO bij een bestemmingsplan wordt bepaald, was het college van burgemeester en wethouders niet bevoegd het wijzigingsplan vast te stellen.
2.3.4. Gelet op het vorenstaande is het wijzigingsplan vastgesteld in strijd met artikel 11, eerste lid, van de WRO. Door het plan niettemin goed te keuren, heeft verweerder gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb.
Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Gelet hierop behoeft het beroep van appellante voor het overige geen bespreking meer.
2.4. Uit het voorgaande volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan het wijzigingsplan.
2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van appellante te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 10 september 2002, kenmerk DRM/ARB/02/6789A;
III. onthoudt goedkeuring aan het wijzigingsplan "Wijzigingsplan ex art. 11 WRO Kantoorgebouw Stationsstraat";
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Zuid-Holland te worden betaald aan appellante;
VI. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 218,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Klein
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2003.