ECLI:NL:RVS:2003:AI1034

Raad van State

Datum uitspraak
13 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200301257/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • W. van Hardeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd aan exploitanten van restaurant wegens overtreding milieuregels

In deze zaak gaat het om een besluit van 6 augustus 2002 waarbij de exploitanten van het restaurant "Teppan Yaki & Sushi Bar Kobe House" een last onder dwangsom is opgelegd. De dwangsom bedraagt € 225,00 per dag voor overtreding van milieuregels, met een maximum van € 6.750,00. De exploitanten hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd door het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum niet-ontvankelijk verklaard. Hierop hebben de exploitanten beroep ingesteld bij de arrondissementsrechtbank Amsterdam, die de zaak doorstuurde naar de Raad van State. Tijdens de zitting op 1 augustus 2003 hebben de exploitanten betoogd dat zij nooit een kennisgeving van de aangetekende brief hebben ontvangen, waardoor zij niet op de hoogte waren van het besluit. De Raad van State heeft echter vastgesteld dat de brief op de juiste wijze is verzonden en dat er een kennisgeving van geen gehoor is achtergelaten. Hierdoor is de bezwaartermijn op 8 augustus 2002 aangevangen en was het bezwaar van de exploitanten te laat ingediend. De Raad van State oordeelt dat de gevolgen van het niet afhalen van de aangetekende brief voor risico van de exploitanten komen. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200301257/1.
Datum uitspraak: 13 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vennootschap onder firma "Teppan Yaki & Sushi Bar Kobe House", gevestigd te Amsterdam, en [appellanten], allen wonend te Amsterdam,
appellanten,
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 augustus 2002 heeft verweerder aan [appellanten], als exploitanten van het restaurant “Teppan Yaki & Sushi Bar Kobe House”, een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd. De dwangsom is vastgesteld op € 225,00 per dag voor overtreding van voorschrift 1.1.1 uit Bijlage B van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen millieubeheer. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op € 6.750,00.
Bij besluit van 12 december 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het besluit van 6 augustus 2002 gehandhaafd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 20 januari 2003, bij de arrondissementsrechtbank Amsterdam ingekomen op 21 januari 2003, beroep ingediend. Het beroepschrift is door de arrondissementsrechtbank Amsterdam met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht doorgezonden aan de Raad van State, waar het op 27 februari 2003 is ingekomen.
Bij brief van 14 april 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 augustus 2003, waar verweerder, vertegenwoordigd door [gemachtigde], is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellanten kunnen zich er niet mee verenigen dat verweerder hen niet-ontvankelijk heeft verklaard. Appellanten betogen dat zij nooit een bericht van PTT-Post hebben ontvangen ertoe strekkende dat een voor hen bestemde aangetekende brief op het postkantoor kon worden afgehaald. Verder betogen appellanten dat het belang van verweerder bij handhaving van de niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift ondergeschikt is aan het belang dat appellanten hebben bij behandeling van het bezwaarschrift.
2.2. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voorzover relevant, geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.3. Uit de stukken blijkt dat verweerder het besluit van 6 augustus 2002 op 7 augustus 2002 per aangetekende post naar het adres van appellanten heeft verzonden. PTT Post heeft deze aan appellanten gerichte brief aan verweerder geretourneerd omdat deze niet is afgehaald. Verder blijkt uit de stukken dat op de enveloppe waarin het bestreden besluit aangetekend is verzonden een aantekening is gemaakt dat een kennisgeving van geen gehoor is achtergelaten op het adres van appellanten.
De Afdeling stelt, gezien het vorenstaande, vast dat het er voor moet worden gehouden dat door PTT Post op het adres van appellanten daadwerkelijk een kennisgeving van geen gehoor is achtergelaten. De Afdeling ziet in hetgeen appellanten hebben aangevoerd verder geen grond voor het oordeel dat de gevolgen van het niet afhalen van de per aangetekende post verzonden brief niet voor hun risico zijn.
Gezien het vorenstaande moet er van uit worden gegaan dat de bezwaartermijn is aangevangen op 8 augustus 2002. Het door appellanten bij brief van 14 oktober 2002 ingediende bezwaar is derhalve te laat ingediend. Aangezien, zoals hiervoor is overwogen, de gevolgen van het niet afhalen van de per aangetekende post verzonden brieven voor risico van appellanten komen, is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht geen sprake. De stelling van appellanten dat het belang van verweerder bij handhaving van de niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift ondergeschikt is aan het belang van appellanten bij de behandeling van het bezwaarschrift, doet hier niet aan af. Verweerder heeft het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van Hardeveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2003
312-396.