ECLI:NL:RVS:2003:AI1043

Raad van State

Datum uitspraak
13 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200301676/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • E.M. Ouwehand
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bouwvergunning door college van burgemeester en wethouders van Menaldumadeel

In deze zaak gaat het om de intrekking van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Menaldumadeel. De appellant had op 27 januari 1998 een bouwvergunning verkregen voor de bouw van een woning met garage op een specifiek perceel. Echter, op 18 april 2002 heeft het college deze vergunning ingetrokken, omdat er binnen de gestelde termijn van 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning geen begin was gemaakt met de bouwwerkzaamheden. De appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank te Leeuwarden heeft op 28 februari 2003 de uitspraak van het college bevestigd, waarop de appellant hoger beroep heeft ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 21 juli 2003, waarbij de appellant in persoon aanwezig was, vergezeld van een aannemer. De Raad overwoog dat volgens artikel 59 van de Woningwet het college bevoegd is om de bouwvergunning in te trekken indien er geen begin is gemaakt met de werkzaamheden binnen de gestelde termijn. De Raad concludeerde dat het college in dit geval terecht gebruik heeft gemaakt van deze bevoegdheid, aangezien de appellant niet binnen de gestelde termijn met de werkzaamheden was begonnen. De problemen die de appellant ondervond bij het vinden van een aannemer werden als zijn eigen risico beschouwd.

Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 13 augustus 2003.

Uitspraak

200301676/1.
Datum uitspraak: 13 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 28 februari 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Menaldumadeel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 april 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Menaldumadeel (hierna: het college) de op 27 januari 1998 aan appellant verleende bouwvergunning voor de bouw van een woning met garage op het perceel kadastraal bekend gemeente […], sectie […], nr. […] (deels), plaatselijk bekend [locatie] te [plaats], ingetrokken.
Bij besluit van 30 augustus 2002 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 februari 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 16 maart 2003, bij de Raad van State ingekomen op 18 maart 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 april 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juli 2003, waar appellant in persoon, vergezeld van [aannemer a], is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, kunnen burgemeester en wethouders de bouwvergunning intrekken indien binnen de in de bouwverordening bepaalde termijn geen begin met de werkzaamheden is gemaakt.
Ingevolge artikel 4.1, aanhef en onder a, van de gemeentelijke Bouwverordening kunnen burgemeester en wethouders op grond van het gestelde in artikel 59 van de Woningwet de bouwvergunning intrekken indien binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de bouwvergunning geen begin met de bouwwerkzaamheden is gemaakt.
2.2. Vaststaat dat niet binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de bouwvergunning een begin is gemaakt met de bouwwerkzaamheden, zodat het college bevoegd was de bouwvergunning in te trekken.
2.3. Voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken, bestaat geen grond. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de problemen die appellant heeft ondervonden bij het vinden van een aannemer die bereid was het bouwplan te realiseren en die de oorzaak vormden voor het uitstel van de bouwwerkzaamheden, voor zijn risico komen. Eveneens terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat het college in de omstandigheid dat appellant inmiddels [aannemer a] bereid heeft gevonden om het bouwplan ten uitvoer te brengen geen aanleiding behoefde te zien zijn beslissing tot het intrekken van de bouwvergunning te herzien. Ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar lag er immers slechts een voorwaardelijke toezegging van die aannemer dat hij de bouw op zich wenste te nemen indien de onderhandelingen met [aannemer b] uit [plaats] zouden mislukken maar stond een en ander nog niet vast. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het college appellant sinds 1998 reeds diverse malen ter wille is geweest door gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot het intrekken van de bouwvergunning op te schorten in verband met de door appellant gestelde problemen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Ouwehand
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2003
224.