ECLI:NL:RVS:2003:AI1055

Raad van State

Datum uitspraak
6 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200304011/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • K. Brink
  • P.A. de Vink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van vergunningverlening voor hondenpension en veehouderij

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg. Dit besluit, genomen op 12 mei 2003, verleende een vergunning voor het veranderen van een hondenpension en veehouderij op een specifiek perceel. Verzoekers hebben op 22 mei 2003 beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij de Voorzitter van de Raad van State verzochten om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 24 juli 2003, waar verzoekers en verweerder vertegenwoordigd waren, evenals de vergunninghoudster.

De Voorzitter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Verzoekers stelden dat hun belang bij de voorlopige voorziening ligt in het voorkomen van een onomkeerbare situatie na het onherroepelijk worden van het besluit. Echter, de Voorzitter oordeelde dat er geen spoedeisend belang aanwezig was, aangezien de inrichting, inclusief het hondenpension, al geruime tijd in werking was. Hierdoor kon het verzoek om een voorlopige voorziening niet worden ingewilligd. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De beslissing van de Voorzitter was om het verzoek af te wijzen, wat op 6 augustus 2003 openbaar werd uitgesproken.

Uitspraak

200304011/2.
Datum uitspraak: 6 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats], en anderen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 mei 2003, kenmerk 2002/17602, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] een vergunning verleend voor het veranderen van een hondenpension en veehouderij op het perceel [locatie], kadastraal bekend gemeente […], sectie […], nummer […].
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 22 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 23 juni 2003, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 juli 2003, waar verzoekers, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.G.J. Wijten en K. Mohammadi, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is daar gehoord als partij vergunninghoudster, verschenen in persoon en bijgestaan door mr. M.B.Ph. Geeraedts, advocaat te Den Bosch, en [gemachtigde].
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ter zitting hebben verzoekers te kennen gegeven dat hun belang bij het treffen van een voorlopige voorziening erin is gelegen dat na het onherroepelijk worden van het bestreden besluit een onomkeerbare situatie ontstaat.
2.3. Gelet op artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, kan een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De Voorzitter is van oordeel dat in hetgeen van de zijde van verzoekers ter zitting is opgemerkt geen spoedeisend belang is gelegen een voorlopige voorziening te treffen. Hij neemt hierbij in aanmerking dat onbetwist is dat de inrichting inclusief het hondenpension reeds sinds geruime tijd in werking is. Vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang kan het verzoek om een voorlopige voorziening daarom niet voor inwilliging in aanmerking komen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. De Vink
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2003
154-396.