ECLI:NL:RVS:2003:AI1200

Raad van State

Datum uitspraak
11 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200304292/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • P.A. Melse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluit tot handhaving inzake onvergunde opslag van springstoffen

In deze zaak heeft de Raad van State op 11 augustus 2003 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een handhavingsverzoek. Verzoeker, de regionale inspecteur VROM-Inspectie Regio Zuid-West, had beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Borsele, dat op 22 mei 2003 had besloten om niet handhavend op te treden tegen de onvergunde opslag van springstoffen door een besloten vennootschap. Dit besluit was genomen onder het kenmerk 03.6722.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak behandeld op 28 juli 2003. Tijdens deze zitting zijn zowel verzoeker als verweerder, vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente, verschenen. Ook de vergunninghoudster was aanwezig, vertegenwoordigd door een advocaat. De Voorzitter heeft vastgesteld dat de opslag van ongeveer 355 kilogram ontplofbare stoffen zonder de vereiste vergunning plaatsvond, wat in strijd is met de Wet milieubeheer.

Verzoeker stelde dat de afwijzing van het handhavingsverzoek niet redelijk was, gezien het gevaar dat de opslag met zich meebracht voor de nabijgelegen woningen. De verweerder had in de overwegingen van het bestreden besluit aangegeven dat vergunningverlening voor de opslag in het verschiet lag, en daarom geen aanleiding zag voor handhaving. De Voorzitter oordeelde echter dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was, vooral omdat verweerder niet inging op negatieve adviezen van het RIVM en de Directeur Materieel Koninklijke Landmacht.

Op basis van deze overwegingen heeft de Voorzitter besloten het besluit van het college van burgemeester en wethouders te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is bepaald dat de gemeente Borsele het griffierecht aan verzoeker dient te vergoeden.

Uitspraak

200304292/2.
Datum uitspraak: 11 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de regionale inspecteur VROM-Inspectie Regio Zuid-West, gevestigd te Rotterdam,
verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van Borsele,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 mei 2003, kenmerk 03.6722, heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek om krachtens de Wet milieubeheer handhavend op te treden ten aanzien van het door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [vergunninghoudster] te [plaats] onvergund opslaan van springstoffen.
Tegen dit besluit heeft verzoeker beroep ingesteld bij de Raad van State. Dit beroepschrift is ter afdoening als bezwaarschrift aan verweerder doorgezonden.
Bij brief van 1 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 2 juli 2003, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juli 2003, waar verzoeker, vertegenwoordigd door drs. A. Valkenburg, drs. M. van den Plas en J.A. Aarts, allen ambtenaar bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, en verweerder, vertegenwoordigd door S.L.M. de Haan en L.P. Kaaijsteker, beiden ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster als partij gehoord, vertegenwoordigd door mr. F.C.M. van Gurp, advocaat te Middelburg, en bijgestaan door [gemachtigde].
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Krachtens artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
2.2. In de onderhavige inrichting wordt ongeveer 355 kilogram ontplofbare stoffen opgeslagen. Vaststaat - en dit wordt door partijen overigens ook niet betwist – dat deze opslag zonder de daarvoor vereiste vergunning krachtens de Wet milieubeheer plaatsvindt. Ten aanzien van deze overtreding is verweerder in beginsel dan ook bevoegd handhavend op te treden.
2.3. Volgens verzoeker heeft verweerder niet in redelijkheid kunnen besluiten tot het afwijzen van zijn handhavingsverzoek. Hij brengt hiertoe naar voren dat deze opslag in geval van een calamiteit een ernstig gevaar oplevert voor de nabij de inrichting gelegen woningen. Hij baseert zich hierbij mede op het advies van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (hierna: RIVM) van 19 augustus 2002.
2.4. In de considerans van het bestreden besluit overweegt verweerder dat vergunningverlening voor deze opslag in het verschiet ligt. Derhalve ziet hij geen aanleiding bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen.
2.5. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat vergunninghoudster op 15 juli 1998 bij verweerder een verzoek om een vergunning krachtens de Wet milieubeheer ten behoeve van de eerdergenoemde opslag van springstoffen heeft ingediend. Uit de stukken blijkt verder dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit aan verweerder in het kader van deze vergunningaanvraag door de Directeur Materieel Koninklijke Landmacht en het RIVM negatieve adviezen zijn uitgebracht. In het bestreden besluit is verweerder niet op de inhoud van deze adviezen ingegaan. Evenmin heeft hij gemotiveerd op welke gronden hij, ondanks deze adviezen, meent tot vergunningverlening te kunnen overgaan. De Voorzitter is van oordeel dat het bestreden besluit op deze punten een draagkrachtige motivering ontbeert, hetgeen in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Dat sprake is van strijdigheid met het motiveringsvereiste blijkt volgens de Voorzitter temeer nu ter zitting door verweerder is toegelicht dat de aanvraag van vergunninghoudster inmiddels op 8 juli 2003 is afgewezen.
2.6. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter voldoende aanleiding het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, nu niet is gebleken van daarvoor in aanmerking komende kosten.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Borsele van 22 mei 2003, kenmerk 03.6722, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
II. gelast dat de gemeente Borsele aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Melse
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2003
191-404.