ECLI:NL:RVS:2003:AI1225

Raad van State

Datum uitspraak
20 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200204571/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C. de Gooijer
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • Ch.W. Mouton
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidie op aanvraag krachtens de Beëindigingsregeling varkensbedrijven in de EHS

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor subsidie op grond van de Beëindigingsregeling varkensbedrijven in de EHS (BEVAR) door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. De aanvraag werd op 18 mei 1999 afgewezen, waarna de appellant bezwaar maakte. De minister verklaarde het bezwaar ongegrond bij besluit van 10 januari 2000, dat later werd aangevuld. De rechtbank te 's-Hertogenbosch verklaarde het beroep van de appellant op 28 juni 2002 ongegrond. Hierop volgde het hoger beroep bij de Raad van State, ingediend op 20 augustus 2002.

De Raad van State heeft de zaak op 1 mei 2003 behandeld. De appellant was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de minister vertegenwoordigd was door een ambtenaar. De Raad overwoog dat volgens de Algemene wet bestuursrecht een subsidie kan worden geweigerd als het subsidieplafond wordt overschreden. De BEVAR stelt specifieke voorwaarden voor subsidie, waaronder dat de aanvrager moet beschikken over een geldige milieuvergunning en dat er varkens op het bedrijf gehouden moeten worden.

De Raad concludeerde dat de minister terecht had vastgesteld dat het subsidieplafond was bereikt en dat de aanvragen van de appellant om die reden niet konden worden gehonoreerd. De minister had ook onderzocht of er ten onrechte subsidie was verleend aan andere bedrijven, maar vond geen aanleiding om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de verleende subsidies. Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200204571/1.
Datum uitspraak: 20 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 28 juni 2002 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 mei 1999 heeft de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna: de minister) een aanvraag van appellant om subsidie krachtens de Beëindigingsregeling varkensbedrijven in de EHS (hierna: de BEVAR) afgewezen.
Bij besluit van 10 januari 2000, aangevuld op 20 november 2001, heeft de minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juni 2002, verzonden op 9 juli 2002, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 20 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 september 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 7 oktober 2002 heeft de minister van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 mei 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M. Nagel, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4:25, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt een subsidie geweigerd voor zover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.
Ingevolge artikel 2 van de BEVAR, voor zover thans van belang, kan de minister subsidie verlenen ter zake van de beëindiging van bedrijven in gebied I of gebied II waarop blijkens de registratie van het Bureau Heffingen in 1996 een niet-gebonden mestproductierecht rustte, die beschikken over een geldige milieuvergunning en die voldoen aan een van de daarop volgende, in dit artikel vermelde, voorwaarden.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de BEVAR wordt geen subsidie verleend indien op het bedrijf blijkens de aangifte overschotheffing 1996 geen varkens werden gehouden.
Ingevolge het tweede lid van artikel 5 kan van het eerste lid, onder a, worden afgeweken ten aanzien van bedrijven waarvoor uit hoofde van een andere regeling ter zake van de beëindiging, verplaatsing of hervestiging van bedrijven of gedeelten daarvan een aanvraag tot verlening van subsidie is ingediend die op het moment dat deze regeling in werking treedt nog niet was verstrekt.
Ingevolge artikel 14, derde lid, van de BEVAR wordt beslist op de ingediende aanvragen in de volgorde van ontvangst.
2.2. Bij uitspraak van 26 september 2001, no. 200005049/1, aangehecht, heeft de Afdeling, voor zover hier van belang, bij 2.3. overwogen dat zij voldoende aannemelijk acht dat 11 aanvragen voor subsidie die na het bereiken van het subsidieplafond zijn binnengekomen per abuis zijn gehonoreerd en dat in zoverre niet is gebleken van een bestendig beleid van toekenning van subsidie buiten de BEVAR om. In hetgeen appellant dienaangaande heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond daar thans anders over te oordelen.
2.3. Bij 2.7. van de uitspraak van 26 september 2001, voor zover thans van belang, heeft de Afdeling overwogen dat uit de BEVAR en de toelichting daarop niet kan worden geconcludeerd dat op grond van de in artikel 5, tweede lid, van de BEVAR neergelegde overgangsregeling andere bedrijven dan varkensbedrijven voor subsidie op grond van de BEVAR in aanmerking kunnen komen. Nu de minister met toepassing van dat artikellid niettemin ook aan andere bedrijven dan varkensbedrijven subsidie heeft verleend, waardoor het subsidieplafond werd bereikt en de aanvragen van de appellant in dat geschil op die grond zijn afgewezen, heeft de Afdeling in dat geschil geoordeeld dat de rechtbank derhalve terecht, zij het op enigszins andere gronden, de bestreden beslissingen op bezwaar heeft vernietigd en de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, bevestigd.
2.4. Naar aanleiding van die uitspraak heeft de minister met betrekking tot het bezwaar van appellant nader overwogen dat van de beschikkingen tot subsidieverlening die hebben geleid tot het oordeel dat het subsidieplafond werd bereikt door toekenning van de aanvraag die als 141e op 20 januari 1999 is ontvangen, er 13 bestemd waren voor bedrijven waarop blijkens de aangifte overschotheffing 1996 geen varkens werden gehouden. Van deze 13 bedrijven kunnen er volgens de minister 8 niet als varkensbedrijf worden aangemerkt, zodat toekenning van subsidie aan die bedrijven ten onrechte heeft bijgedragen aan het oordeel dat bij de ontvangst van de 141e aanvraag op 20 januari 1999 het subsidieplafond werd bereikt. Zulks geldt naar de mening van de minister ook met betrekking tot een ander van genoemde 13 bedrijven dat een gemengd bedrijf van varkens en rundvee betreft waarbij 83% van het verleende subsidiebedrag is toe te schrijven aan de rundveetak van het bedrijf en 17% aan de varkenstak. Hij heeft vervolgens per bedrijf gespecificeerd aangegeven welke bedragen er ten onrechte zijn meegenomen in het oordeel dat het subsidieplafond werd bereikt na ontvangst van de 141e aanvraag. Indien overeenkomstig de bepalingen van de BEVAR zou zijn gehandeld dan zou, met inachtneming van de volgorde van ontvangst, toewijzing van de aanvragen die als 143e, 144e, 145e respectievelijk 151e zijn ontvangen, in de weg hebben gestaan aan subsidieverlening op de aanvraag van appellant die op 22 januari 1999 als 152e is ontvangen, aldus de minister.
2.5. De minister heeft door na te gaan aan welke bedrijven op eerder dan die van appellant ontvangen aanvragen ten onrechte met toepassing van artikel 5, tweede lid, van de BEVAR subsidie is verleend en te bezien of, indien die subsidie niet zou zijn verleend, het subsidieplafond bij het nemen van een beslissing op de van appellant ontvangen aanvraag nog niet zou zijn bereikt, gehandeld in overeenstemming met voormelde uitspraak van de Afdeling. Er zijn geen termen te twijfelen aan de juistheid van het door de minister dienaangaande verrichte onderzoek en de uitkomsten daarvan. In hetgeen appellant terzake heeft aangevoerd zijn geen aanknopingspunten gevonden voor zodanige twijfel. Het betoog van appellant dat uit de beslissing op bezwaar niet valt op te maken of de minister heeft nagegaan of en zo ja, in hoeverre, alle bedrijven aan wie subsidie is toegekend op het moment van hun aanvraag over een geldige milieuvergunning beschikten, treft evenmin doel. Volgens genoemde uitspraak van de Afdeling behoefde de minister slechts te onderzoeken of, gelet op doel en strekking van de BEVAR, ten onrechte subsidie was verleend aan andere categorieën bedrijven dan de categorie varkensbedrijven. Ten aanzien van bedrijven behorend tot die laatste categorie geldt onverkort de regel dat de rechtmatigheid van hen betreffende subsidiebesluiten in deze procedure niet aan de orde kan worden gesteld.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. De Gooijer w.g. Sparreboom
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2003
195-55.