200300597/1.
Datum uitspraak: 20 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Haarlem van 16 december 2002 in het geding tussen:
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland.
Bij besluit van 13 augustus 2001 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) appellante onder aanzegging van bestuursdwang gelast haar woonschip, gelegen in de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder, tegenover [locatie], gemeente [plaats], te verwijderen.
Bij besluit van 26 maart 2002 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 december 2002, verzonden op 18 december 2002, heeft de rechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 27 januari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 29 januari 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 februari 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 27 maart 2003 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2003, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. C. Sjenitzer, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. de Groot, ambtenaar der provincie, zijn verschenen.
2.1. Niet in geschil is dat appellante haar woonschip in strijd met het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van de Woonschepenverordening Noord-Holland heeft afgemeerd in de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder, tegenover [locatie], gemeente [plaats]. Het college was derhalve bevoegd hiertegen handhavend op te treden.
2.2. Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen een illegale situatie. De aanwezigheid van een bijzonder geval kan onder meer worden aangenomen, indien er concreet zicht is op legalisatie.
Concreet zicht op legalisatie van de ligplaats van het woonschip van appellante bestond niet. In de door appellante gestelde feiten en omstandigheden betreffende de voorgeschiedenis van de ligplaats heeft de rechtbank voorts terecht geen grond gezien voor het oordeel dat sprake is van een bijzonder geval als hiervoor bedoeld. De stelling van appellante dat van de zijde van het college is toegezegd dan wel de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat tegen het innemen van een ligplaats ter plekke niet zou worden opgetreden heeft zij onvoldoende onderbouwd.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.Z.C. Koutstaal, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Koutstaal
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2003