ECLI:NL:RVS:2003:AI1432

Raad van State

Datum uitspraak
20 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200304431/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E.M.H. Hirsch Ballin
  • J.J. den Broeder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake nadere eisen aan horecagelegenheid Herberg 't Ruijterhofke te Rijsbergen

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 augustus 2003 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoeker, de eigenaar van Herberg 't Ruijterhofke, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zundert, dat op 20 mei 2003 nadere eisen had gesteld aan de horecagelegenheid op het perceel Hogestraat 22a te Rijsbergen. Deze eisen waren gebaseerd op het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer en betroffen onder andere het gebruik van muziekinstallaties en het houden van ramen en deuren gesloten tijdens het voortbrengen van muziek.

De eigenaar stelde dat de opgelegde eisen onaanvaardbaar beperkend waren voor zijn bedrijfsvoering, vooral tijdens grootschalige evenementen. Hij voerde aan dat het niet mogelijk was om ramen en deuren gesloten te houden en dat het aanvragen van ontheffingen voor het terras onwerkbaar was. De Voorzitter heeft de zaak op zitting behandeld op 7 augustus 2003, waar zowel verzoeker als verweerder vertegenwoordigd waren.

De Voorzitter oordeelde dat de nadere eisen niet onterecht waren opgelegd en dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat de eisen niet konden worden nageleefd. De Voorzitter concludeerde dat de rapporten waar verweerder zich op baseerde, de juiste uitgangspunten hanteerden en dat de inrichting niet voldeed aan de gestelde geluidgrenswaarden. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200304431/2.
Datum uitspraak: 20 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Zundert,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 mei 2003, kenmerk 737, heeft verweerder aan “Herberg
’t Ruijterhofke” op het perceel Hogestraat 22a te Rijsbergen nadere eisen gesteld op grond van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna te noemen: het Besluit). Dit besluit is op 2 juni 2003 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 4 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 augustus 2003.
Bij brief van 4 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2003, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 augustus 2003, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. E. Schaap Enterman, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. G.A.A.M. Rockx en C.M.M. Huijbregts, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De bij het bestreden besluit opgelegde nadere eisen hebben betrekking op de in de zalen 1 en 2 van de inrichting aanwezige muziekinstallaties, het in voornoemde zalen ten gehore brengen van levende muziek of muziek door middel van een disco-installatie, het tijdens het voortbrengen van muziek gesloten houden van ramen en deuren in de avond- en nachtperiode en het verbod om op het tot de inrichting behorende terras muziek ten gehore te brengen, tenzij hiervoor een ontheffing is verkregen.
2.3. Verzoeker kan zich niet verenigen met de aan onderhavige inrichting opgelegde nadere eisen en voert daartoe in zijn verzoekschrift aan dat hij door het opleggen van de nadere eisen onaanvaardbaar in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt. Blijkens zijn beroepschrift en het verhandelde ter zitting stelt hij hiertoe ondermeer dat het bij grootschalige evenementen ondoenlijk is om ramen en deuren gesloten te houden en het elke keer aanvragen van ontheffingen voor het terras een onwerkbare situatie oplevert. Bovendien, zo stelt verzoeker, voldoet de inrichting wat betreft het restaurant en zaal 2 aan de gestelde geluidgrenswaarden en zijn voor zaal 1 reeds maatregelen getroffen. Volgens verzoeker wordt hij ten opzichte van andere horecabedrijven in Zundert onevenredig benadeeld door deze nadere eisen.
2.3.1. Vaststaat dat onderhavige inrichting sinds 1 oktober 1998 onder de werkingssfeer van het Besluit valt. Dit is door verzoeker ook niet bestreden. Dat, zoals door verweerder is gesteld, voorwaarden van een vergelijkbare strekking als de bestreden nadere eisen reeds waren verbonden aan de oprichtingsvergunning van 28 juni 1994 is evenmin door verzoeker betwist.
2.3.2. Verweerder heeft zich bij de beoordeling van de door de inrichting veroorzaakte geluidbelasting, voorzover betrekking hebbend op het muziekgeluid afkomstig van de inrichting, gebaseerd op twee akoestische rapporten.
De Voorzitter stelt vast dat uit voornoemde rapporten blijkt dat de inrichting niet kan voldoen aan de in het Besluit gestelde geluidgrenswaarden. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting heeft verzoeker naar het oordeel van de Voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat dit wel het geval zou zijn. Gelet op het voorgaande is de Voorzitter van oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat in voornoemde rapporten juiste uitgangspunten worden gehanteerd en dat de uitkomsten van het onderzoek juist zijn.
Door verzoeker is ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat de bestreden nadere eisen niet hadden mogen worden gesteld. Niet is gebleken dat verzoeker door deze eisen, die min of meer een voortzetting zijn van de in de vergunning uit 1994 neergelegde voorschriften, zodanig in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt dan wel zodanige investeringen moet doen, dat het treffen van een voorlopige voorziening in afwachting van de behandeling van de hoofdzaak aangewezen is.
2.4. Gelet op het vorenstaande wijst de Voorzitter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Den Broeder
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2003
187-443.