ECLI:NL:RVS:2003:AI1434

Raad van State

Datum uitspraak
19 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200304694/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • F.B. van der Maesen de Sombreff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake vergunningaanvraag voor uitbreiding inrichting met spuit- en straalloods

In deze zaak heeft de Raad van State op 19 augustus 2003 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een vergunningaanvraag van een verzoekster, die een uitbreiding van haar inrichting met een spuit- en straalloods wenste. De vergunning was eerder op 27 november 2000 verleend door het college van burgemeester en wethouders van Schiedam, maar dit besluit werd op 27 november 2002 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigd. De verzoekster heeft vervolgens op 16 juli 2003 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op haar vergunningaanvraag, welke brief op 17 juli 2003 door de Raad van State is ontvangen. Tevens heeft zij de Voorzitter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek op 28 juli 2003 ter zitting behandeld, waarbij de verzoekster werd vertegenwoordigd door haar advocaat en gemachtigden, en de verweerder door ambtenaren van de gemeente Schiedam. De Voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Volgens de Algemene wet bestuursrecht dient het bestuursorgaan zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag, een besluit te nemen. In dit geval was de termijn voor het nemen van een besluit verstreken, aangezien de verweerder niet binnen zes maanden na de vernietiging van het eerdere besluit op de vergunningaanvraag had beslist.

De Voorzitter heeft geconcludeerd dat er voldoende grond is voor toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening. De beslissing houdt in dat het college van burgemeester en wethouders van Schiedam wordt opgedragen om binnen 13 weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op de vergunningaanvraag en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken. Daarnaast is het college veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster en is de gemeente Schiedam gelast om het griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

200304694/2.
Datum uitspraak: 19 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Schiedam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 november 2000, kenmerk 406656, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan verzoekster een vergunning verleend voor het uitbreiden van haar inrichting met een spuit- en straalloods.
Bij uitspraak van 27 november 2002, nummer 200100106/2, heeft de Afdeling dit besluit vernietigd.
Tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op haar vergunningaanvraag heeft verzoekster bij brief van 16 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 17 juli 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 16 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 17 juli 2003, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 juli 2003, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. Th. A.G. Vermeulen, advocaat te Rosmalen, en bijgestaan door [gemachtigde] en [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door L.F. van het Hoofd, C.J. Siemons en F.A.A. van der Lans, allen ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [derde-belanghebbende], daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De Voorzitter overweegt dat uit het systeem van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de wet) volgt dat in dit geval aan de hand van artikel 3:28 van de wet moet worden geoordeeld binnen welke termijn verweerder een nieuw besluit op de vergunningaanvraag van verzoekster moet nemen.
2.3. In artikel 3:28 van de wet is bepaald dat het bestuursorgaan een besluit op de aanvraag zo spoedig mogelijk dient te nemen doch – tenzij toepassing is gegeven aan artikel 3:29– uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag.
In artikel 3:29 van de wet is, voorzover hier relevant, bepaald dat het bestuursorgaan de voornoemde termijn binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag met een redelijke termijn kan verlengen.
2.4. Voor de berekening van de beslistermijn moet in het onderhavige geval worden uitgegaan van de datum van verzending van de bovengenoemde uitspraak van de Afdeling, te weten 27 november 2002. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder heeft nagelaten binnen zes maanden na die datum opnieuw op de vergunningaanvraag te beslissen. Verder is niet gebleken dat verweerder de beslistermijn met toepassing van artikel 3:29 heeft verlengd. Verweerder heeft dan ook niet tijdig een besluit genomen. Naar verwachting zal het beroep van verzoekster dan ook gegrond worden verklaard. Gelet hierop ziet de Voorzitter voldoende grond voor toewijzing van het verzoek.
2.5. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter voldoende aanleiding het ingevolge artikel 6:2 van de wet voor toepassing van wettelijke voorschriften over beroep met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit te schorsen en verweerder op te dragen op de hierna in het dictum genoemde wijze een nieuw besluit op de vergunningaanvraag van verzoekster te nemen.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
II. draagt het college van burgemeester en wethouders van Schiedam op binnen 13 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit op de vergunningaanvraag van verzoekster te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Schiedam in de door verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 429,33, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Schiedam te worden betaald aan verzoekster;
IV. gelast dat de gemeente Schiedam aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van der Maesen de Sombreff
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2003
191-404.