200304865/1 en 200304865/2.
Datum uitspraak: 20 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek,
verweerder.
Bij uitspraak van 20 juni 2003, no. 200303200/3, verzonden op dezelfde datum, heeft de Afdeling het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van appellant van 28 maart 2003 vernietigd en verweerder opgedragen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van appellant en dit besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Tegen het uitblijven van een besluit heeft appellant bij brief van 21 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 23 juli 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 21 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 23 juli 2003, heeft appellant de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door J.C. Kaat, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. Appellant kan zich er niet mee verenigen dat verweerder de uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2003, no. 200303200/3, niet naleeft.
2.2. Vaststaat dat verweerder geen gevolg heeft gegeven aan de bovengenoemde uitspraak.
De Voorzitter is van oordeel dat verweerder, gelet op hetgeen in artikel 8:72, vierde en vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald, gehouden was om binnen de gestelde termijn aan de bovengenoemde uitspraak gevolg te geven. Verweerder heeft dit niet gedaan.
Verweerder heeft ter zitting nog gesteld dat, anders dan in de uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2003, no. 200303200/3, wordt overwogen, een adviescommissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht is ingesteld, zodat hij op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gehouden was binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift een besluit te nemen en niet binnen zes weken. De Voorzitter overweegt dat ingevolge artikel 6:14 van de Algemene wet bestuursrecht het orgaan waarbij het bezwaar- of beroepschrift is ingediend, de ontvangst daarvan schriftelijk bevestigt. Ingevolge artikel 7:13, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt bij het bericht van ontvangst, bedoeld in artikel 6:14, vermeld dat een commissie over het bezwaar zal adviseren. Bij brief van 2 april 2003 heeft verweerder de ontvangst van het bezwaar bevestigd, in welke brief niet is vermeld dat een commissie over het bezwaar zal adviseren. Derhalve gold voor het nemen van een beslissing op het bezwaarschrift van appellant een beslistermijn van zes weken.
2.3. De Voorzitter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.4. Het beroep is gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit dient te worden vernietigd. Verweerder dient een besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe zal de Voorzitter een termijn stellen. Voorts zal de Voorzitter, gelet op de aan verweerder te wijten lange duur van de procedure, aan deze termijn op na te melden wijze een dwangsom als bedoeld in artikel 8:72, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht verbinden.
2.5. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen. De Voorzitter ziet voorts aanleiding de gemeente Oldebroek te gelasten het door verzoeker voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht te vergoeden en verweerder op na te melden wijze in de proceskosten te veroordelen.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het met het nemen van een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek op binnen twee weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan alsnog een besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. bepaalt dat indien of zolang verweerder niet voldoet aan het onder punt III gestelde, hij aan appellant een dwangsom verbeurt van
€ 225,00 per dag, met een maximum van € 9.000,00, voor iedere dag dat het desbetreffende besluit niet is genomen of niet is bekendgemaakt;
V. wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 483,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Oldebroek te worden betaald aan appellant;
VII. gelast dat de gemeente Oldebroek aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het verzoek betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Den Broeder
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2003