ECLI:NL:RVS:2003:AI1451

Raad van State

Datum uitspraak
27 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200206170/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • J.M. Boll
  • M.G.J. Parkins-de Vin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking erkenning voor periodieke keuringen voertuigen en de gevolgen van toezichtsovertredingen

In deze zaak gaat het om de intrekking van de erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen door appellant sub 2, die werd uitgevoerd door de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer (appellant sub 1). De intrekking vond plaats op 3 mei 2000, omdat appellant sub 2 artikel 45, tweede lid, van de Erkenningsregeling APK zou hebben overtreden. Dit artikel verbiedt wijzigingen aan een voertuig aan te brengen gedurende negentig minuten na afmelding voor een steekproef. De Directeur stelde dat appellant sub 2 het toezicht op grove wijze had ondermijnd, wat leidde tot de intrekking van de erkenning. Appellant sub 2 ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank te Alkmaar verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de intrekking op 17 oktober 2002, omdat de rechtbank vond dat de overtreding niet als grove ondermijning van het toezicht kon worden aangemerkt.

De Directeur ging in hoger beroep bij de Raad van State, waar de zaak op 3 juli 2003 werd behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat appellant sub 2 de overtreding had begaan, maar dat de intrekking van de erkenning onevenredig bezwarend was. De Directeur had onvoldoende bewijs geleverd voor de stelling dat er sprake was van grove ondermijning van het toezicht. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden. Tevens werd de Directeur veroordeeld in de proceskosten van appellant sub 2, die op € 644,00 werden vastgesteld, te betalen door de Directeur aan appellant sub 2.

De uitspraak benadrukt het belang van de naleving van de Erkenningsregeling en de voorwaarden waaronder erkenningen kunnen worden ingetrokken, evenals de noodzaak voor een zorgvuldige motivering van besluiten die ingrijpende gevolgen hebben voor betrokkenen.

Uitspraak

200206170/1.
Datum uitspraak: 27 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer,
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Alkmaar van 17 oktober 2002 in het geding tussen:
appellant sub 2,
en
appellant sub 1.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 mei 2000 heeft appellant sub 1 (hierna: de Directeur) de aan appellant sub 2 verleende erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kg op de keuringsplaats [locatie] te [plaats] met het keuringsinstantienummer […] ingetrokken.
Bij besluit van 14 mei 2001 heeft de Directeur het daartegen door [appellanten sub 2] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 oktober 2002, verzonden op 23 oktober 2002, heeft de rechtbank te Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellanten sub 2] ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de Directeur bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 november 2002, en [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 december 2002, hoger beroep ingesteld. De Directeur heeft de gronden van het beroep aangevuld bij brief van 19 december 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 14 januari 2003 heeft de Directeur van antwoord gediend.
Bij brief van 15 januari 2003 heeft [appellanten sub 2] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2003, waar de Directeur, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en [appellanten sub 2] in persoon, bijgestaan door mr. P. van Lingen, advocaat te Alkmaar, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 45, tweede lid, van de Erkenningsregeling APK (hierna: de Erkenningsregeling) worden in de staat van het voertuig dat aan een steekproef wordt onderworpen gedurende negentig minuten na het tijdstip van afmelding geen wijzigingen aangebracht en worden geen metingen met betrekking tot het voertuig verricht.
2.2. De Directeur voert met betrekking tot het opleggen van sancties een beleid dat is neergelegd in de zogenoemde toezichtbeleidsbrief van 1 maart 2000. Daarin is, voorzover thans van belang, het volgende vermeld:
”U wordt hier met name gewezen op het feit dat na de afmelding van het gekeurde voertuig bij de RDW er geen enkele wijziging meer mag worden aangebracht in de staat van het voertuig. Bij dit zogenoemde ‘verbod tot sleutelen in quarantainetijd’ is het dus absoluut niet toegestaan om bijvoorbeeld alsnog een kapot lampje te vervangen of een meting uit te voeren dan wel (een en ander nogmaals te laten) te controleren vóór aankomst van de steekproefcontroleur en de aanvang van de steekproefherkeuring.”
Zoals de Afdeling eerder (uitspraak van 8 maart 1999 in zaak nr. H01.98.0881, AB 1999/204) heeft overwogen, gaat het daarbij om die handelingen die een wijziging in de staat van het voertuig teweegbrengen of kunnen brengen.
2.3. De Directeur heeft de erkenning ingetrokken omdat [appellanten sub 2] artikel 45, tweede lid, van de Erkenningsregeling heeft overtreden en hij daarbij het toezicht op grove wijze heeft ondermijnd.
2.4. De rechtbank heeft de overtreding van artikel 45, tweede lid, van de Erkenningsregeling aannemelijk gemaakt geacht, doch de intrekking onevenredig bezwarend, omdat geen sprake was van grove ondermijning van het toezicht.
2.5. Het betoog van [appellanten sub 2] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat genoegzaam is komen vast te staan dat overtreding van het voorschrift van artikel 45, tweede lid, van de Erkenningsregeling heeft plaatsgevonden, faalt.
Blijkens de verklaring van Bijpost, de steekproefcontroleur, zoals afgelegd ter zitting in eerste aanleg, was een monteur met de in de steekproefcontrole gevallen auto bezig op het moment, waarop hij de werkplaats van
[appellanten sub 2] betrad en zag hij dat die monteur zijn hoofd en handen in de kofferbak van de auto had. [appellanten sub 2] heeft op die zitting verklaard dat hij niet kan uitsluiten dat er in de quarantaineperiode iemand in die auto bezig was met handelingen die als sleutelen aan de auto kunnen worden aangemerkt. Ook de verklaringen van de getuigen indiceren dat er destijds iemand in die auto aan het sleutelen was. Gelet op deze verklaringen in hun onderlinge samenhang bezien en mede in aanmerking genomen de hiervoor onder 2.2. vermelde toelichting op de toezichtsbeleidsbrief, heeft de rechtbank terecht aannemelijk gemaakt geacht dat [appellanten sub 2] het voorschrift van artikel 45, tweede lid, van de Erkenningsregeling heeft overtreden.
De Afdeling ziet geen aanleiding om [appellanten sub 2] nader als getuige te horen, nu deze niet heeft betwist dat de monteur zijn hoofd en handen in de kofferbak had.
2.6. Het betoog van de Directeur dat de rechtbank ten onrechte geen grove ondermijning van het toezicht aannemelijk gemaakt heeft geacht, faalt evenzeer. Hetgeen de Directeur in de beslissing op bezwaar ten grondslag heeft gelegd aan zijn stelling dat sprake was van grove ondermijning van het toezicht, heeft de rechtbank terecht daarvoor onvoldoende geacht. Die beslissing berust in zoverre aldus niet op een draagkrachtige motivering. Nu in die beslissing de aangifte van valsheid in geschrift niet mede aan het aannemen van de grove ondermijning van het toezicht ten grondslag is gelegd, faalt hetgeen de Directeur terzake heeft betoogd reeds om die reden.
2.7. De ingestelde hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop die rust, te worden bevestigd.
2.8. De Directeur dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer in de door [appellanten sub 2] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Directeur aan [appellanten sub 2] te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. J.M. Boll en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2003
91-395.