ECLI:NL:RVS:2003:AI1466

Raad van State

Datum uitspraak
27 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200300661/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • K. Brink
  • J.G.C. Wiebenga
  • H. Borstlap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging besluit vergunning voor spoorwegemplacement Rotterdam IJsselmonde

In deze zaak gaat het om de vernietiging van een besluit van het dagelijks bestuur van de deelgemeente Feijenoord, dat op 20 december 2002 is genomen met betrekking tot een vergunning krachtens de Wet milieubeheer voor het oprichten en in werking hebben van een spoorwegemplacement in Rotterdam IJsselmonde. De vergunning was eerder verleend aan N.S. Railinfrabeheer B.V. (ook handelend onder de naam Prorail) en betrof een locatie die kadastraal bekend is als gemeente Rotterdam, sectie V, nummers 3021, 3334 en 3335. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een eerdere uitspraak van 15 mei 2002, no. 200004817/1, een voorschrift van de vergunning vernietigd en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland opgedragen om binnen 13 weken een nieuw besluit te nemen.

De appellanten, N.S. Railinfrabeheer B.V. en Stichting Volkshuisvestingsgroep Woonbron Maasoevers, hebben beroep ingesteld tegen het nieuwe besluit, omdat zij van mening zijn dat het dagelijks bestuur van de deelgemeente Feijenoord niet het bevoegde gezag is voor het nemen van dit besluit. De Afdeling heeft vastgesteld dat het Wijzigingsbesluit van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, dat op 1 september 2000 in werking is getreden, de bevoegdheid om te beslissen op vergunningaanvragen heeft overgedragen van het college van gedeputeerde staten naar het dagelijks bestuur van de deelgemeente. Echter, omdat het besluit van 16 augustus 2000 nog niet onherroepelijk was geworden na de eerdere uitspraak, blijft het voor 1 september 2000 geldende recht van toepassing. Dit betekent dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland nog steeds het bevoegde gezag is.

De Afdeling heeft geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd is met de wet en daarom onbevoegdelijk is genomen. De beroepen van de appellanten zijn gegrond verklaard, het besluit van het dagelijks bestuur van de deelgemeente Feijenoord is vernietigd, en de deelgemeente is veroordeeld in de proceskosten van de appellanten. Tevens is gelast dat de deelgemeente het griffierecht aan de appellanten vergoedt.

Uitspraak

200300661/2.
Datum uitspraak: 27 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "N.S. Railinfrabeheer B.V.", tevens handelend onder de naam "Prorail", gevestigd te Utrecht,
2. de stichting "Stichting Volkshuisvestingsgroep Woonbron Maasoevers", gevestigd te Rotterdam,
appellanten,
en
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Feijenoord,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit, verzonden op 20 december 2002, kenmerk 319959, heeft verweerder met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling van 15 mei 2002, no. 200004817/1 (aangehecht), een nieuw besluit genomen op het vernietigde gedeelte van de vergunning krachtens de Wet milieubeheer van 16 augustus 2000, kenmerk 350152, verleend aan appellante sub 1 voor het oprichten en in werking hebben van het spoorwegemplacement Rotterdam IJsselmonde, kadastraal bekend gemeente Rotterdam, sectie V, nummers 3021, 3334 en 3335. Dit besluit is op 2 januari 2003 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 bij brief van 30 januari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 31 januari 2003, en appellant sub 2 bij brief van 31 januari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 3 februari 2003, beroep ingesteld. Appellant sub 2 heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 28 februari 2003.
Bij brief van 14 april 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant sub 2. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juli 2003, waar appellante sub 1, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Rotterdam, en [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door A.E. Bracké-van Wijnbergen en ir. A.M. Graal, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 16 augustus 2000, kenmerk, 350152, heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland krachtens de Wet milieubeheer aan appellante sub 1 een revisievergunning verleend voor de onderhavige inrichting. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 15 mei 2002 onder meer het aan de vergunning verbonden voorschrift 1.3.3 vernietigd en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland opgedragen binnen 13 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen voorzover het voorschrift 1.3.3 betreft. Verweerder heeft bij bestreden besluit voorschriften 1.3.3 en 1.3.4 ter vervanging van het vernietigde voorschrift 1.3.3 aan de vergunning verbonden.
2.2. Zowel appellante sub 1 als appellante sub 2 voeren aan dat verweerder ten onrechte het bestreden besluit heeft genomen, nu verweerder ten aanzien van de inrichting niet het bevoegd gezag is. In dat kader betoogt appellante sub 1 dat de Afdeling in haar uitspraak van 15 mei 2002, no. 200004817/1, aan het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland de opdracht heeft gegeven, met inachtneming van haar uitspraak, een nieuw besluit te nemen. Daarnaast is verweerder op grond van het overgangsrecht in het “Besluit houdende wijziging van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer met name met betrekking tot bevoegd gezag voor emplacementen” (hierna: het Wijzigingsbesluit van het Ivb) van 22 juli 2000 niet het bevoegd gezag, aldus appellante sub 1.
2.2.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het besluit van 16 augustus 2000 na de uitspraak van de Afdeling van 15 mei 2002 behoudens voorschrift 1.3.3, onherroepelijk is geworden, zodat het in het Wijzigingsbesluit van het Ivb weergegeven overgangsrecht niet meer van toepassing is. Als gevolg hiervan is, volgens verweerder, niet meer het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland bevoegd gezag maar verweerder.
2.2.2. De Afdeling stelt vast dat op 1 september 2000 het Wijzigingsbesluit van het Ivb (Staatsblad 2000, 330) in werking is getreden. Dit heeft tot gevolg dat in het geval van de onderhavige inrichting de bevoegdheid om te beslissen op een vergunningaanvraag is overgegaan van het college van gedeputeerde staten naar verweerder.
Artikel II van het Wijzigingbesluit van het Ivb bepaalt echter dat indien krachtens artikel I, onderdeel B, van dit besluit een bevoegdheid overgaat naar een ander bestuursorgaan, het voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit geldende recht van toepassing blijft ten aanzien van een beschikking die voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit is aangevraagd of die ambtshalve is genomen en bekendgemaakt voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, tot het tijdstip waarop de beschikking op die aanvraag of de ambtshalve genomen beschikking in werking en onherroepelijk is.
De Afdeling overweegt dat, anders dan verweerder betoogt, het besluit van 16 augustus 2000 na de uitspraak van de Afdeling van 15 mei 2002 nog niet onherroepelijk is geworden, nu na de vernietiging van het desbetreffende besluit, voorzover dit het voorschrift 1.3.3 betreft, het er niet voor kan worden gehouden dat, gelet op het belang met het oog waarop dit voorschrift aan de vergunning is verbonden, met het resterende deel van de vergunning reeds ten volle op de aanvraag is beslist. Gelet hierop, blijft het voor 1 september 2000 geldende recht van toepassing ten aanzien van het besluit van 16 augustus 2000, zodat op grond van categorie 14.2 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit (oud) het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland voor de inrichting het bevoegd gezag is.
De Afdeling is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met artikel II van het Wijzigingsbesluit van het Ivb en daarmee onbevoegdelijk is genomen.
2.3. De beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De Afdeling komt gelet hierop niet meer toe aan bespreking van de overige beroepsgronden van appellanten.
2.4. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van de deelgemeente Feijenoord van 20 december 2002, kenmerk 319959;
III. veroordeelt het dagelijks bestuur van de deelgemeente Feijenoord in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten, voor appellante sub 1 tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en voor appellante sub 2 tot een bedrag van € 322,00 van appellante sub 2, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; de bedragen dienen door de deelgemeente Feijenoord te worden betaald aan appellanten;
IV. gelast dat de deelgemeente Feijenoord aan beide appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 218,00 voor appellante sub 1 en € 218,00 voor appellante sub 2) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en drs. H. Borstlap, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.E. van der Vlis, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van der Vlis
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2003
197-375.